top of page

2 MINITHRILLERS

 

“Schrijf een thriller in maximaal 750 woorden” was de opdracht van een schrijfwedstrijd van het tv-programma De Pennen Zijn Geslepen. Het tweede verhaal heb ik ingezonden.

​

​

​

DE ACHTERVOLGER, DE EX & IK

 

​

Telkens draai ik me te laat om. Ik meen nog net een schim te zien verdwijnen. In een zijstraat. In een portiek. Achter een auto. Achter een boom. Wie kan het zijn? Wat moet die persoon van mij? Wanneer ik mijn pas versnel gaat ook mijn achtervolger sneller lopen. Of is het mijn achtervolgster? Logischer als het mijn ex zou zijn. Ik sla een hoekje om en verschuil me achter een robuuste struik. Na tien minuten roerloos staan is nog niemand verschenen. Ik heb het me dus maar verbeeld. Ik kijk nog een paar keer om terwijl ik verder loop, maar zie niets opvallends meer. Mijn huis is nog zo’n honderd meter te gaan. Thuis ben ik veilig. Ik zet het op een rennen. Nog een paar meter. Ik stop en kijk om. Niemand. Ik wil mijn sleutel in het slot steken. De deur is open, staat op een kiertje.

Zonder geluid te maken sluip ik mijn eigen huis in. Op de tast vind ik de fietspomp die in een hoekje in de gang staat en houd die vast alsof het een honkbalknuppel is waarmee ik op het punt sta een home-run te slaan. In de huiskamer hoor ik gestommel. De deur staat open. Het licht gaat aan. Een doffe klap. Een vloek. Ik ken die stem. Ik zet de fietspomp neer en ga naar binnen. Ze kijkt me kwaad aan. Ik ben degene die kwaad moet zijn, tenslotte is zij in mijn huis terwijl ik het haar na onze laatste ruzie nadrukkelijk verboden had.

“Waarom neem je je telefoon niet op?”

Haar stem klinkt als de Niagarawaterval in januari.

“Wat doe je in mijn huis?”

“Ik ga op vakantie en mijn camera ligt nog hier.”

“Op vakantie? Zo plots? Met wie?”

“Dat gaat je niks aan.”

“Is het je nieuwe scharrel?”

“Geen scharrel. De liefde van mijn leven. Hij is alles wat jij niet bent. Een grandioos minnaar. Ruig en toch lief.”

Ik ga op de bank zitten en pak een sigaret. Wanneer ik een aansteker pak zie ik dat mijn hand trilt. Rustig blijven! Slechts drie dagen nadat ik haar het huis heb uitgezet gaat ze op vakantie met de vent van wie ze toen nog zei dat het niets te betekenen had. Rustig blijven. Ik steek de sigaret aan terwijl zij blijft zeuren over waar ik me in godsnaam mee bemoei. Midden in een zin is ze opeens stil en kijkt achterom.

“Heb je iemand meegebracht?” fluistert ze.

“Nee. Hoezo?”

“Ik hoor iets in de gang.”

“Wat?”

“Weet niet.”

Ik sta op en loop richting gang. Zij houdt me tegen door haar hand op mijn borst te leggen.

“Ik had de deur open laten staan. Het zal wel een kat zijn.”

Haar poging tot geruststelling werkt niet, daarvoor stroomt er nog teveel adrenaline door mijn lijf: eerst de achtervolging, dan de geopende deur, vervolgens mijn kwade ex en nu dit. Terwijl ik de gang in loop grijp ik naar de fietspomp. Die staat er niet meer. Ik draai me om om te zien waar mijn ex is maar…

 

Zelfs het openen van de ogen doet pijn. Achter in mijn hoofd stijgt een Boeing op terwijl aan de voorkant een Noorse deathmetalband aan het repeteren is. Het is dag. Spier voor spier kom ik in beweging en als ik eenmaal rechtop zit kijk ik rond. Het hele huis is leeg, op een stoel en de boekenkast na. De boeken zijn wel weg. Er ligt een briefje. Haar in deze omstandigheid veel te sierlijke handschrift deelt me mee dat alles nu van haar is. Ik gebruik de rest van de dag om een beetje bij te komen van wat gezien de enorme bult op mijn hoofd een stevige klap moet zijn geweest en ga ’s avonds gewapend met een kruiskopschroevendraaier naar het huis van haar nieuwe vriend. Op een gegeven moment zie ik hem lopen. Ik houd afstand en duik weg in een portiek wanneer hij omkijkt. Zo dicht als mogelijk is langs de huismuren lopend ga ik even later door met hem volgen. Op het hoekje van de straat steekt hij over. Ik schuil achter een bestelbus. Wanneer ik zelf de overkant van de straat bereik zie ik hem niet meer. Ik kijk om me heen. Waar is hij gebleven? Mijn rechterhand omklemt de schroevendraaier. Ik doe een paar passen achteruit. Ik loop tegen iemand aan. Ik draai me om. Ik sta oog in oog met haar nieuwe vriend. Het volgende moment verdwijnt de kruiskop in zijn halsslagader.

​

​

​

CADEAUTJES

 

​

Het laatste wat ik verwacht, wanneer ik nadat de bel is gegaan de voordeur open, is een lijk. Maar daar ligt hij. Op de buik. Het mes steekt fier de vrieskou in. Hoewel ik het gezicht niet kan zien weet ik zeker dat ik de dode man niet ken, wel voldoet hij helemaal aan de omschrijving van de vermiste man in het politiebericht na het journaal eerder vanavond: kort en gedrongen, donkerblond halflang haar, een beige suède jas, bordeauxrode linnen broek en afgedragen zwarte sneakers. Ik draai me om en wil naar binnen gaan om de politie te bellen wanneer ik zie dat er een velletje papier uit mijn brievenbus steekt. Erop staat in schots en scheve hoofdletters: “Cadeautje nr. 1”. In paniek ren ik naar binnen, pak de telefoon en loop ermee terug naar de voordeur, intussen 112 intoetsend. Het lijk is echter verdwenen. Het briefje is ook weg.

 

Ik bel alsnog de politie, die een kwartier later met een heel team voor het huis staat. De hele buurt wordt uitgekamd, bij de voordeur worden sporen veiliggesteld en ik moet een verklaring afleggen. Nadat ze eindelijk zijn weggegaan is de avond bijna voorbij en de film die ik wilde zien afgelopen. Ik kijk naar een talkshow maar kan er de aandacht niet bijhouden. Net wanneer ik naar bed wil gaan klinkt de bel. Ik schuif het gordijn een stukje opzij en kijk naar buiten. Een vrouw alleen. Even later open ik de deur en daar ligt ze, op de buik, mes in de rug en een briefje in de hand dat in hetzelfde hoekige schrift als het eerdere briefje meldt: “Cadeautje nr. 2”. Maar nu heb ik de telefoon in mijn hand en blijf bij het lijk staan terwijl ik bel. Deze keer zijn ze er binnen een paar minuten en wordt er meteen een grootschalige zoektocht op touw gezet.

“Dus je opende de deur binnen de halve minuut?” vraagt de agent wantrouwend. Ik knik gedwee.

“Zij kan niet binnen de halve minuut neergestoken zijn en al roerloos op de grond liggen, zonder een spoor van de dader,” gaat hij verder. Ik haal mijn schouders op en zeg: “Maar zo is het gegaan.”

De lijkschouwer bevestigt even later mijn verhaal: de vrouw blijkt al een dag dood te zijn, want de rigor mortis is compleet. En er ligt geen bloed voor mijn deur, dus ze is niet hier vermoord.

Cadeautje nummer 3 ligt in mijn tuin en wordt de volgende ochtend gevonden. Door mij. Na het ontbijt open ik de tuindeur om de kruimels van de broodplank te vegen wanneer ik iets naast de vijver zie liggen dat er niet thuishoort. Het is hetzelfde lijk als nummer 1, maar hij ligt nu op de rug en het mes staat nu geplant in de buik. Ook heeft hij andere kleren aan. In zijn hand houdt hij een briefje. Deze keer staat er op: “Is 3 cadeautjes werkelijk scheepsrecht?”

“Is alles in orde?” hoor ik een stem zeggen. Een politieagent kijkt over het muurtje de tuin in.

“Nee.”

Een eerste onderzoek wijst uit dat de man al in de tuin lag toen de vrouw voor de voordeur gelegd is. Het heeft meer met logica te maken dan met wat gevonden sporen openbaren, sinds de tweede vondst krioelt het in de hele buurt immers van politie, waardoor de dader onmogelijk met een lijk over straat heeft kunnen zeulen.

“Er komen nog meer slachtoffers,” zegt de inspecteur tegen mij. “U krijgt permanente bewaking totdat we de dader hebben.”

“Is er enige relatie tussen de slachtoffers?”

“Die hebben we nog niet gevonden. We kunnen evenmin iets vinden wat hen met u in verband brengt.”

Die middag brengt de buurman me een bezoekje. Helemaal ontdaan van alle tumult in de straat heeft hij iemand nodig om even mee te praten, zo legt hij de agent aan de deur uit. De agent die de hele tijd onbewogen binnen uit het raam heeft staan kijken gaat even een frisse neus halen. Terwijl de buurman trillend op de bank zit zet ik een kop koffie voor hem. Wanneer ik met een volle mok de huiskamer binnenkom zie ik hem nergens. Ik draai me om. Hij staat achter mij. Hij staat te dicht achter me. Hij is niet meer overstuur.

“Ik weet wie het gedaan heeft,” sist hij onheilspellend.

“Oké,” antwoord ik zo neutraal mogelijk.

“Wil je niet weten wie? En waarom?”

“Dat mag je de politie vertellen.”

Het laatste wat ik zie is ongecontroleerde razernij in zijn ogen.

​

​

bottom of page