top of page

DRIE MOOIE & HOOPVOLLE WINTERVERHALEN

 

Uitgeverij De Bezige Bij gaf de opdracht om “een mooi en hoopvol winterverhaal in maximaal 1500 woorden” te schrijven. Dit zijn mijn  bijdrages. Het eerste verhaal bestaat uit twee delen die ik apart heb ingeleverd maar die ook twee kanten van hetzelfde verhaal vertellen en daarom een eenheid vormen.

 

EEN MOOI EN HOOPVOL WINTERVERHAAL

1. DROOG

 

 

 

Hij staat droog.

Een meter voor hem begint de zee en het zand onder zijn voeten is vochtig, maar hij staat droog. Hij voelt zich leeg. Leger dan hij zich ooit heeft gevoeld. En doodmoe. Zelfs de zee is doodmoe en krijgt de golven maar nauwelijks boven zichzelf uitgetild. De grauwe schuimkoppen onderscheiden zich niet van de grauwe zee, één massa angstaanjagend somber water tot zover zijn oog reikt. Gehurkt kijkt hij recht voor zich uit en ziet niet waar de grijsheid van de zee overgaat in de groezeligheid van de wolkendeken. Slechts vanwege de koude regendruppels die in een onregelmatig ritme tegen zijn gezicht waaien beseft hij dat hij leeft. Hij staat op en merkt dat zijn bloed er iets te lang over doet om zijn hoofd te bereiken, maar de duizeling gaat snel voorbij. Dan strekt hij zijn hele lijf, armen en benen en ruggengraat, en voelt hoe binnen in hem de doorstroming weer op gang komt.

Hij staat droog. Hoe hij het heeft klaargespeeld gezien al die vrouwen die in het dagelijkse leven om hem heen cirkelen weet hij niet, maar elke herinnering aan het aanraken van een vrouwenlichaam ligt inmiddels zo diep in zijn geheugen verborgen dat hij er geen rechtstreekse toegang meer toe heeft. Hij houdt serieus rekening met de mogelijkheid dat de vage beelden van vrouwen met wie hij verkeerd heeft meer te maken hebben met de werkelijkheid van zijn innerlijke leven dan met de realiteit die de buitenwereld aan hem opdringt. Waarom anders komt hij zo’n vrouw nooit tegen wanneer hij over straat loopt of in de kroeg zit of naar de film gaat? Waar zijn ze, de vrouwen met wie hij geneukt heeft?

De schimmigheid van zijn herinneringen wordt niet veroorzaakt door een overmaat aan drank. Na zijn puberjaren vanwege een combinatie van afstandelijke en ruziënde ouders, slechte schoolprestaties en verkeerde vrienden in een alcoholische roes te hebben doorgebracht, gaf hij in zijn eindexamenjaar het drinken resoluut op en staat sindsdien droog. En aangezien de vrouwen in zijn mistige hoofd volwassen zijn kan de oorsprong van deze herinneringen aan seks niet in zijn jeugd gevonden worden. Integendeel, in zijn brein schitteren de schooljaren op heldere wijze, als pulsars aan het firmament. Alsof hij uit een indertijd tot in de fijnste details opgesteld rechtbankverslag voorleest kan hij nu nog precies de trivialiteiten opnoemen waarover zijn ouders dagelijks ruzieden, weet hij nog exact bij welk proefwerk hij welk antwoord bij welke vraag van welke klasgenoot afkeek en overschreef, herinnert hij zich nog alle escapades met zijn kameraden, van diefstallen via inbraken en vechtpartijen tot die poging tot massaverkrachting, die het einde betekende van de vriendengroep omdat een van hen het meisje leuk vond en aardig voor haar wilde zijn, hij zelf toen ook haar kant koos en zij zo de anderen tegenover zich vonden. Welke gebeurtenis overigens ook de directe aanleiding was voor hem om de drank vaarwel te zeggen. Het meisje kon tijdens hun geruzie ontsnappen.

Nu staat hij hier en zijn besluit staat vast: in omgekeerde volgorde gaat hij vandaag een einde maken aan al zijn droogtes. Eerst een glühwein in het eerste het beste etablissement dat hij tegenkomt, of misschien wel twee of drie, daarna de aantrekkelijkste vrouw die hij ziet versieren en neuken en tenslotte een premature nieuwjaarsduik in de zee.

Twee uur later staat hij weer op dezelfde plek. Het is intussen gaan schemeren en alles om hem heen klontert samen tot één eindeloos en vormloos geheel. Zo moet de oersoep waaruit het leven is ontstaan er hebben uitgezien. En hij staat er midden in, met zijn stok, klaar om leven te creëren. Zijn kleren heeft hij ergens achter zich gelaten. Zijn hoofd is helder, helderder dan tijdens zijn meest dronken tienertijd. Dit is het moment, hij weet het. Hij ziet hoe het water op hem af komt, nu eens geniepig sluipend en dan weer met volle kracht op hem af stormend, om zijn voeten kruipt en dan het zand onder zijn tenen wegspoelt, waardoor hij de opwindende sensatie voelt naar beneden te worden getrokken. Zal hij als hij hier blijft staan, een roerloze rots in de branding, uiteindelijk helemaal de aarde in gezogen worden? Zal hij, als hij zo diep weggezakt is, met de stok op het zand slaan en zo leven creëren? Alles nieuw maken? Hij waagt het er op. Deze stille vormloze kleurloze van elk leven gespeende wereld biedt hem geen uitdaging meer.

 

Is het al gebeurd? Heeft hij de magische daad al verricht? De branding is een verzameling slingerende sliertjes geworden die zich nu als vlammetjes koud vuur een weg langs zijn voeten banen om daarna in het niets te verdwijnen; de golven iets verder weg veranderen in langwerpige bergketens die komen en direct weer gaan en aan de loefzijde een oranje gloed laten zien. Van achter hem verspreidt warmte zich die nergens anders vandaan kan komen dan van een ander, dan van een warmbloedig wezen. De armen die zich om zijn middel klemmen en de zachte borsten die zijn rug verwarmen en de lippen die zich teder tussen zijn schouderbladen nestelen behoren niet hem toe.

“Waar was je opeens?” fluistert een warme zachte vrouwelijke alt in zijn oor.

“Ik weet niet meer waar ik was, maar nu ben ik hier,” antwoordt hij maar hij draait zijn hoofd niet om te kunnen zien wie achter hem staat. Het doet er immers niet toe. Ze kan iemand zijn naar wie hij veelbetekenend glimlachte toen hij na de eerste slok glühwein rondkeek en bij wier verschijning hij, terwijl de warmte van het drankje zich behaaglijk door zijn lichaam verspreidde, stilhield om haar aantrekkelijkheid te bepalen en haar beschikbaarheid in te schatten. Zou deze vrouw één van hen zijn? Het zou haar gefluisterde vraag aan hem verklaren. Afgaande op het timbre van de stem stelt hij zich voor dat het de langbenige blondine met de vlechtjes moet zijn die nu zijn lijf helemaal omhult en zo een beschermlaag vormt tussen zijn naakte lichaam en de koude vochtige wind. Maar de vrouw zou ook uit het zand kunnen zijn verrezen na uit haar eeuwenlange slaap te zijn ontwaakt door de trilling die zijn gang naar de zee veroorzaakt heeft. Hij meent dat haar voorkomen niet is waar het nu om gaat en dat het daarom volstrekt onbelangrijk is zich om te draaien en te zien wie zij is; haar aan te kijken. Zij is er, zij omvat hem, zij verenigt zich met hem: dat doet er toe. Zij zal hem drijvende houden wanneer hij zijn volgende stappen voorwaarts zet. Samen zullen ze over de oersoep zweven en zien dat het goed is.

 

 

 

2. NAT

 

 

 

Als ik er zo treurig van word, iedere keer opnieuw, waarom ben ik dan hier? Het is niet vanwege de alcohol, want drank heb ik thuis genoeg. Het is niet vanwege het gezelschap, want de verlopen koppen die ik zie elke keer als ik hier ben maken me alleen maar nog depressiever. Het is niet vanwege de seks, want vrijwel alle mannen in elke andere kroeg in de omtrek zijn er veel beter in dan Ton, stamgast nummer één, met zijn fantasieloze en gevoelloze vluggertjes tussen de lege kratten in het steegje achterom; dan Dirk, stamgast nummer twee, die het invalidentoilet prefereert, wat de ideale plek is voor zijn kreupele prestaties; en zelfs dan barkeeper Roy, die wacht tot sluitingstijd en als de klanten de kroeg hebben verlaten de zware velours gordijnen sluit, de cd met zwoele soul opzet, me mijn strip-act laat doen en me dan, na onze gezamenlijke snuif coke, op de biljarttafel neemt, zo de poolspelers een dag later met een nieuw mysterie opzadelend vanwege de op sommige plekken van het laken plots optredende richtingverandering van de bal. Met een natte vinger proberen ze vervolgens de vlek te verwijderen. Roy noch ik hebben hun ooit verteld wat die vlekjes zijn.

Vanavond is absoluut de laatste keer. Ik ben hier om nog één keer de glühwein te drinken die Roys vriendin elk jaar in de kerstperiode maakt. Haar glühwein is grandioos. Kruidnagel en kaneel vechten in de mond om de boventoon, maar uiteindelijk wint tijdens de afdronk de smaak van citroen. Elke slok opnieuw. Totdat de alcohol je volkomen onverwacht een klap in je gezicht geeft.

Ik drink de eerste slok van mijn vijfde glas en bevind me al dicht bij de klap wanneer de gezapigheid die deze kroeg eigen is doorbroken wordt en ik zeker weet dat vanavond Ton, Dirk en Roy het nakijken hebben. De deur gaat open en een vreemdeling komt binnen. Hij ziet er verwaaid uit, maar zijn doelgerichtheid doet vermoeden dat hij van binnen niet in de war is. Met grote stappen loopt hij op de bar af en bestelt een glas glühwein. Al nippend van het verwarmende drankje kijkt hij het café rond en houdt stil bij elke vrouw die in zijn blikveld komt. Ik sta op een afstandje maar kijk hem recht in het gezicht. Mij zal hij als een van de laatsten zien. Wanneer hij zijn tweede glas besteld heeft wijkt hij af van de route die hij tot dan toe met zijn ogen volgde en richt zijn blik direct op mij, maar ik bespeur er geen emotie in, geen goedkeuring of toenadering en evenmin afwijzing. Ook als ik glimlach blijft hij me neutraal aankijken. Ik draai demonstratief van hem weg en knoop een bij voorbaat oninteressant gesprek aan met Gekke Ed, die in zijn jongensjaren in een trip is blijven hangen en volhoudt dat hij op het podium heeft gestaan met Jimi Hendrix, die in aanbidding op zijn knieën zakte toen Gekke Ed zijn gitaarsolo inzette en hem ‘king of the string’ noemde. Dat hij zeven was toen Hendrix stikte in zijn eigen braaksel wuift hij als irrelevant weg. Dat vergeleken met de klanken die hij voortbrengt uit de Gretsch die tegen de muur hangt en hij af en toe pakt om zijn verhaal kracht bij te zetten de dissonante gitaarpartijen van Arto Lindsay uit zijn tijd bij DNA klinken als de Harmonie der Sferen maakt alleen maar duidelijk hoe ver hij inmiddels geëvolueerd is. Zegt Gekke Ed zelf.

Wanneer ik me weer omdraai zie ik de vreemdeling niet meer. Ik vraag Roy waar hij gebleven is. Hij antwoordt dat hij na achter elkaar vier glazen glühwein te hebben gedronken zonder op of om te kijken is weggegaan. Snel trek ik mijn jas aan en ga naar buiten. In een mistig wordende schemering loop ik een rondje om het blok maar zie hem nergens. Ook in de kroegen in de buurt is hij niet. Na eerst nog even een verse glühwein bij Roy te hebben gedronken begeef ik me naar het strand. Daar staat hij over de zee te staren. Hij heeft al zijn kleren uitgetrokken. Met zijn linkerhand omklemt hij zijn penis, als om die tegen de kou te beschermen. Wanneer ik hem tot op tien meter genaderd ben breekt voor de laatste keer vandaag nog even de zon door, die de golven aan de achterzijde een scharlaken kleur geeft. Het past dus dat ik een jas draag van scharlaken. Hij moet het koud hebben. Ik ga achter hem staan, spreid mijn armen en sla ze teder om hem heen. Ik druk mijn boezem tegen hem aan en fluister in zijn oor: “Waar was je opeens?”

“Ik ben hier,” zegt hij. Hij verroert zich niet. Nadat ik mijn armen omlaag heb laten glijden en zijn buik heb omvat bazelt hij iets van al neukend met mij over water te willen vliegen.

“Ik voel daar niet veel voor”, antwoord ik en pers mijn lippen tussen zijn schouderbladen. Hij is dus verwarder dan zijn vastberaden gedrag in het café deed vermoeden.

“Waar zijn je kleren?” vraag ik. Wanneer hij zijn schouders ophaalt zeg ik: “Kom, laten we je kleren gaan zoeken. Dan krijg je bij mij thuis een warm bad.”

Hij knikt. Door in een rechte lijn terug te lopen vinden we dankzij het licht van mijn mobieltje snel achtereenvolgens zijn trui, T-shirt, onderbroek, jeans, schoenen en sokken, sjaal en jas. Arm in arm lopen we vervolgens door het dorp naar mijn appartement. Wanneer we binnen zijn bied ik hem een stoel aan, schenk hem een glas baijiu in, een soort Chinese wodka, en zeg dat ik het bad ga laten vollopen.

“Ik heb mezelf beloofd dat ik seks zou hebben voordat ik het water in zou gaan,” zegt hij en ik zie opeens weer die vastberadenheid in zijn blik. Hij ziet aan mij dat ik het niet begrijp.

“Het moet in die volgorde.”

“Want anders gaat het mis?” vraag ik voorzichtig, me intussen afvragend of hij misschien een geestverwant is van Gekke Ed en of het wel zo verstandig is geweest hem in huis te halen.

“Noem het voor mijn part magisch denken. Maar met datzelfde magische denken heb ik er wel voor gezorgd dat je achter me aan kwam.”

“Dat was je plan?”

“Een vrouw, niet persé jij. Maar toen ik de kroeg binnenkwam wist ik dat jij het moest worden.”

“Je deed er anders niet veel moeite voor. Geen woord, geen knipoog, geen glimlach, niets wat zou kunnen worden aangemerkt als een poging tot flirten.”

“Dat was niet nodig. Blijkbaar.”

Als bewijs spreidt hij triomfantelijk zijn armen: hij zit immers hier in mijn huiskamer. Omdat hij me ondanks zijn vreemde manier van denken en handelen, wat ik niet kan plaatsen en waar ik geen grip op krijg, ongevaarlijk lijkt, aandoenlijk zelfs, en ik toch wel van plan was om vanavond seks te hebben neuken we voordat hij in bad gaat. Hij nodigt me uit om erbij te komen maar daar is het bad gewoon te klein voor. Ondanks mijn geringe lengte en korte benen. Maar ik was zijn rug. En ik droog hem af.

Duidelijk in beter doen dan gisteren neemt hij de volgende ochtend afscheid. Aangezien ik een bijdrage heb geleverd aan zijn frisse en vrolijke gemoed van nu ervaar ik de sensatie me van waarde te voelen. Goede fee Li Qing, dat ben ik! Als prematuur voornemen voor het aanstaande nieuwe jaar besluit ik me vanaf nu niet meer bezig te houden met instant behoeftebevrediging, egoïstisch hedonisme en lamlendig rondhangen, wat uiteindelijk toch onvermijdelijk eindigt in bittere teleurstelling en milde ellende, maar minstens een keer per week iemand die in de put zit erbovenop te helpen.

 

 

 

 

 

SNEEUW

 

 

 

Ze houdt van sneeuw. Ze houdt zo erg van sneeuw dat haar vrienden wel eens gekscherend opperen dat ze beter naar Spitsbergen kan verhuizen, zeker wanneer ze zich erover beklaagt dat er de afgelopen jaren in Nederland maar zo weinig sneeuw is gevallen. Ze is ervan overtuigd dat de winters van haar jeugd bedekt waren met een dikke laag sneeuw, dat ze elke dag door haar vader op een slee naar school getrokken werd, elk jaar van december tot ver in maart op bevroren vijvers schaatste, iedere zondag met haar broertje een nieuwe sneeuwpop in de tuin maakte, na school met haar vriendinnetjes sneeuwbalgevechten hield, ‘s ochtends haar vader hielp de stoep voor het huis schoon te vegen en dat voor het avondeten nogmaals deed met haar moeder.

Sneeuw maakt haar gelukkig. Buiten staan en omhoog kijken en de vlokjes zien neerdwarrelen totdat haar brillenglazen helemaal bedekt zijn beschouwt ze als de beste remedie tegen winterdepressie. Wanneer ze niets meer ziet danst ze in het rond en schudt haar hoofd heen en weer totdat het zicht enigszins hersteld is en moet de neiging onderdrukken de eerste de beste voorbijganger bij de arm te grijpen en met hem op de wals die zij alleen hoort een dansje te maken.

Elk jaar als Kerstmis nadert zonder sneeuw in het vooruitzicht is ze chagrijnig. Ze moppert. Ze wordt ziek, eerst alleen psychisch, maar al snel komen de fysieke ongemakken. Het ene jaar krijgt ze hoofdpijn die maar niet wil verdwijnen, een ander jaar heeft ze last van kortademigheid en het jaar erna zijn haar darmen voortdurend van streek.

In haar platenkast heeft ze een plank speciaal gereserveerd voor wat ze zelf ‘sneeuwmuziek’ noemt, waarop alle platen van Snow Patrol te vinden zijn, en verder onder meer de soundtrack van White Christmas, het Weihnachtsoratorium van Bach, Hounds Of Love (vanwege kant twee) en 50 Words For Snow van Kate Bush, en haar favoriet: Parade van Prince & The Revolution, al gaat het haar alleen maar om het liedje Sometimes It Snows In April. Schuberts Winterreise staat er echter niet tussen, omdat de dichter haar voorkeur voor sneeuw niet deelt maar vooral een melancholisch verlangen naar het voorjaar uitspreekt. Wel staat er een dvd bij van haar lievelingsfilm Y Aura-t-il de la Neige à Noël? van Sandrine Veysset. Het luisteren naar deze sneeuwmuziek biedt enige verlichting. Telkens als de behoefte aan echte sneeuw haar te veel wordt omdat het weer niet aan haar nood wil of kan voldoen pakt ze een van die platen uit de kast en luistert ernaar. Met de ogen dicht. Even ziet ze dan denkbeeldige sneeuwvlokken dwarrelend op haar brillenglazen landen en komt ze tot rust. Maar het is niet genoeg. Ze wil niet dromen over sneeuw terwijl ze luistert naar Cold Winter van An Pierlé, ze wil tastbare sneeuw, buiten, in de echte wereld. Pas dan zal haar verlangen volkomen bevredigd worden.

Eens schepte ze na een enorme sneeuwbui voorzichtig verse sneeuw in plastic zakken en legde die in de diepvries om in sneeuwloze tijden wat op voorraad te hebben. Toen in de winter erna de sneeuw uitbleef en haar behoefte eraan hoog werd haalde ze de plastic zakken uit de diepvries. De sneeuw bleek te zijn veranderd in een klomp ijs. Ze was zo teleurgesteld dat ze weken het bed niet verliet.

Op aandringen van haar ongeruste moeder sprak ze met de huisarts over deze te vaak onvervuld blijvende hunkering; hij raadde haar aan ’s winters op vakantie naar Tirol te gaan. Dat doet ze sindsdien. Niet om te skiën of te snowboarden of te langlaufen, maar om haar ogen naar de hemel te wenden en de zachte vlokken naar beneden te zien zweven. Ook daar laat de sneeuw het echter steeds vaker afweten. Ze overweegt om dit jaar toch maar naar Spitsbergen te gaan, daar zal ze in elk geval niet teleurgesteld worden. Daar zal ze zich tenminste kunnen opladen om de komende jaargetijden vol zon en saaie regen te doorstaan.

Met de telefoon in de hand staat ze voor de passpiegel in haar slaapkamer te weifelen. Het is immers een grote stap. Tirol is ingesteld op winterliefhebbende vakantiegangers en heeft er een gesmeerd lopende toeristenindustrie omheen gebouwd waar ze zich opgaand in de massa initiatiefloos door kan laten meeslepen. Longyearbyen daarentegen heeft als grootste stad van Spitsbergen maar tweeduizend inwoners, voornamelijk mijnwerkers en wetenschappers. Het zal voor haar onmogelijk zijn om zich anoniem door het tiental straten van het stadje te bewegen. Het vrijelijk uiten van enthousiasme over een verschijnsel dat voor de bewoners de vanzelfsprekendste zaak van de wereld is zal ongetwijfeld bevreemding bij hen opwekken. Ze is bang te worden aangezien voor een freak, voor een omgekeerde hippie die niet de zuidelijke zon van Marrakesh of Majorca opzoekt maar de kou van het uiterste noorden.

Ze kijkt zichzelf onderzoekend aan. Ze kijkt naar haar lange sluike oranje haren die over haar borsten hangen en ze verbergen. Ze kijkt naar haar sproeten die zomer en winter over haar lichaam verspreid talrijker dan alle eilanden van Indonesië op haar marmeren huid drijven. Ze kijkt zichzelf in de okerkleurige ogen. Durft ze?

Ze wil niet speculeren over een mogelijke toekomst daar, als Longyearbyense, werkzaam bij de Wereldzadenbank voor voedselgewassen, of als suppoost in het Svalbard Museum. Ze wil niet denken aan de sportschool bezoekende universiteitsmedewerker die ze zal ontmoeten en die haar met Noorse nuchterheid het hof gaat maken.

Toch komen deze gedachtes even bij haar op en ze haalt opgelucht adem als ze bedenkt dan voor altijd bevrijd te zullen zijn van het nu zo vaak onvervuld blijvende verlangen naar sneeuw, omdat die daar immers altijd voorhanden is. Dit vooruitzicht ontbrandt een vuurtje in haar binnenste dat zich aangenaam door haar hele lichaam verspreidt.

Enthousiast belt ze met het reisbureau waarbij ze altijd de vluchten naar Tirol boekt en vraagt of ze ook op Spitsbergen vliegen. Twee keer per jaar, krijgt ze als antwoord, en de eerstvolgende keer zal morgen zijn. Ze reserveert meteen. Er is nog één stoel beschikbaar. Dat is geen toeval, denkt ze, het heeft zo moeten zijn.

Gepakt en gezakt om in elk geval een volle maand in alle eenzaamheid op Spitsbergen door te brengen en zich misschien wel op de drempel van een nieuw leven in een onbekende stad bevindend staat ze de volgende ochtend voor de deur op de taxi die haar naar het vliegveld zal brengen te wachten. Ze kijkt omhoog en ziet wolken dichterbij komen die de belofte van een heuse winterse sneeuwbui in zich dragen. Ze wist dat die verwacht werd, fanatiek winterweervoorspellingsvolger als ze tenslotte is, maar ze had niet durven hopen dat het KNMI haar deze keer niet zou teleurstellen, zoals men daar voortdurend pleegt te doen. Ze was ervan uitgegaan dat het sneeuwfront boven de Noordzee zou oplossen en op land niets meer te bieden zou hebben dan laffe regen. Maar nu ze de sneeuwzwangere wolken met eigen ogen ziet naderen begint ze te twijfelen. Ze heeft een annuleringsverzekering en er gaat immers niets boven sneeuw in eigen land. Misschien volgende winter. Ze ademt diep in en voelt aan de haartjes in haar neus dat het is beginnen te vriezen. Ze draait zich om en merkt dat de stoep plots glad is geworden. Echte ijzel!

Op hetzelfde moment komt de door haar bestelde taxi de hoek om. Ze gaat op de stoeprand staan om hem af te zeggen en merkt niet meteen dat de taxichauffeur de macht over het stuur verliest en recht op haar af komt. Op het laatste moment heeft ze door wat er gebeurt en springt opzij. Met haar hoofd schampt ze de lantaarnpaal die haar elke nacht recht in de ogen schijnt als ze de gordijnen heeft vergeten te sluiten. Ze valt. Ze ziet geen sterren maar sneeuwvlokken en voelt zich dolgelukkig.

Omdat ze een fikse hersenschudding heeft opgelopen moet ze van de dokter minstens een week plat blijven liggen. Haar ouders verplaatsen haar bed naar het noordoostelijke raam van haar woonkamer zodat ze tijdens haar ziekbed volop kan genieten van de sneeuwval, die dagen aanhoudt. Ze draait al haar sneeuwplaten, wat een soort dubbel plezier oplevert want ze beluistert deze muziek normaal alleen tijdens vergeefs verlangen naar sneeuw, en kijkt naar buiten. Omdat de sneeuw nu niet wordt tegengehouden door haar brillenglazen maar op het raam blijft plakken kan ze blijven kijken totdat de sneeuw het hele venster bedekt, waarna ze uitgebreid de tegen het glas geplette vlokken kan bestuderen. En de buurman die de taak op zich heeft genomen om haar dagelijks eten te komen brengen en haar gezelschap te houden kan met een beetje fantasie best doorgaan voor een gespierde Noorse universiteitsmedewerker, zeker als hij naast haar op een stoel komt zitten, haar hand pakt en met haar vingers een walsje danst. Intussen kijken ze samen naar de sneeuw.

​

​

​

 

 

DE BEVROREN MAAS

 

 

 

Zijn oudste herinnering aan de winter zijn beelden van de dichtgevroren Maas. Dat was in 1963, de enige keer dat dit tijdens zijn leven is voorgevallen. Hij was net drie geworden en mensen de rivier van Venlo naar Blerick te zien oversteken maakte blijkbaar zo’n indruk op hem dat hij het voor zich ziet alsof het gisteren gebeurd is. Dat is vreemd want hoe kon hij op die leeftijd weten dat het zo’n zeldzaam fenomeen was dat juist dit beeld voor de eeuwigheid in zijn geheugen opgeslagen diende te worden omdat de kans groot was dat hij het in de werkelijkheid nooit meer te zien zou krijgen? Hij kon onmogelijk toen al het referentiekader bezitten om dit eigenaardige tafereel op waarde te schatten. Het kan zijn dat zijn vader toen iets van die strekking in zijn oor gefluisterd heeft, want hij zat bij hem achter op de fiets in een stoeltje naar de bevroren rivier te kijken, maar hij vraagt zich af of zijn vader zich wel realiseerde hoe bijzonder dit beeld was. Weliswaar zag hij het ook voor het eerst, maar hij was nog jong, bijna dertig, en kon zich beslist de verhalen van zijn ouders herinneren van de keer ervoor dat de Maas bevroor, in 1929, enkele jaren voor zijn eigen geboorte.

Dat dit zijn vroegste herinnering is en de gebeurtenis die de volgende echte herinnering oplevert tweeëneenhalf jaar later plaatsvond, de traumatische eerste dag op de kleuterschool, en dat over het algemeen wordt aangenomen dat maar weinig mensen dingen die voor het vierde levensjaar plaatsvinden onthouden, geeft overtuigend aan hoeveel indruk de aanblik van een bevroren Maas en mensen die te voet, fietsend en een enkeling zelfs per auto oversteken naar de andere oever, op hem gemaakt heeft.

Het was een puur esthetische ervaring. Hij zat achter op de fiets van zijn vader, die met het stuur in de hand ernaast stond, en kon onmogelijk enige angst of onzekerheid hebben gevoeld; hoefde zich nergens zorgen over te maken. Zijn ouders bekommerden zich immers om hem, ze zorgden ervoor dat hij veilig was, beschermden hem tegen alle gevaren van buiten en hielden hem warm. Ze kregen daarbij hulp van zijn ene oma die wollen sokken en onderbroeken en hemdjes breidde (en hem, maar dat terzijde, een levenslange afkeer van kriebelende kleren bezorgde) en van de andere oma die warme chocolademelk maakte door cacaopoeder en suiker op te lossen in melk en dat al roerend met een garde net niet aan de kook bracht (hetgeen hem een levenslange koemelkallergie opleverde, maar dat is wijsheid achteraf en doet niets af aan het gevoel van geborgenheid dat de beker chocolademelk op dat moment gaf). Hij wist dat in de kelder een grote berg kolen lag die als ze in de kachel geschept werden voor de warmte binnenshuis zorgden. Gezien al deze vanzelfsprekendheden waardoor hij geen angst voor de barre kou voelde en evenmin voor mogelijke maatschappelijke ontwrichting ten gevolge hiervan hoefde te vrezen, kan hij door het zien van een bevroren Maas enkel en alleen zuivere schoonheid hebben ervaren.

Zo af en toe maakt hij zo’n moment opnieuw mee. Bijvoorbeeld wanneer hij op een dorpsstation op de trein staat te wachten en met zijn ogen de rails volgt, die ingebed tussen het groen de oneindigheid in verdwijnen, het liefst met net voordat ergens in de verte het beeld heiig wordt een bocht die de oneindigheid aan het zicht onttrekt. Of wanneer hij aan de rand van een ven op een bankje zit en ziet hoe de winterzon de gele en bruine bladeren die afgestorven en doelloos aan de bomen hangen, oplicht, en het bos langs de hele oever volmaakt in het water weerspiegelt terwijl een toom eenden luid snaterend over, en in spiegelbeeld onder, het water scheert. Of oog in oog met William Turners ‘Ulysses Deriding Polyphemus – Homer’s Odyssey’, er zo in opgaand dat hij werkelijk tussen de rotsige kusten en scheepjes over het water dobbert en richting de zon getrokken wordt als een stukje materie naar een zwart gat, als ware de zon de toegangspoort tot een andere wereld, de echte wereld die achter de verschijnselen schuil gaat.

Momenten dat denken stopt, dat emoties er niet meer toe doen, dat vorm volstrekt irrelevant is. Een enkel moment eeuwigheid.

Het volgende moment merkt hij haar op. Ze zat tegenover hem in de trein. Ze keek dromerig naar het voorbijrazend landschap. Ze was zo mooi dat hij wel naar haar moest kijken. Zo mooi dat hij zich er bijna in verloor zoals hij zich verloor in het beeld van het zonbeschenen ven. Bijna. Want in dit geval was het object tegelijkertijd subject en dat voorkwam een volledig opgaan in het beeld.

Nu staan ze allebei voor William Turners ‘Modern Italy: The Pifferari’. Zonder iets tegen elkaar te zeggen maar vanuit een wederzijds aangevoelde vanzelfsprekendheid lopen ze vanaf nu samen door de zalen en valt hun beider oog tegelijkertijd op hetzelfde schilderij. Ze staan voor ‘Falls of Schaffhausen’ en buigen op hetzelfde moment naar het doek om in het midden van de afbeelding wat op een afstand op een processie van glinsterende wormpjes lijkt van dichtbij te onderzoeken. Ze kijken elkaar aan alsof ze zilveradertjes in het gesteente van een berghelling ontdekt hebben. Roerloos staan ze vervolgens weer naar het schilderij te kijken. Eindelijk kunnen ze, nog juist voordat de oneindigheid ingaat, hun blik afwenden en hebben ze oog voor elkaar. Ze weet dat benoemen overbodig is maar ze zegt het toch en hij is haar er dankbaar voor want het horen van haar stem zet hem weer met beide benen op de plek waar hij in de nuchtere realiteit al staat. Toch kan hij het niet nalaten aan zijn haren te voelen of ze nat zijn geworden.

Buiten gekomen merken ze dat het aanmerkelijk kouder is geworden.

“Het gaat vriezen,” zegt ze. “Er is voorspeld dat het heel lang heel erg koud gaat worden.”

De voorspelling komt uit en twee maanden later lopen ze hand in hand over de bevroren Maas naar de overkant. Zij maken deel uit van het volmaakte beeld en zijn zich ervan bewust.

bottom of page