top of page

DE BALLADE VAN BLOODY & NOISY

 

​

​

​

Toen de bel ging wist hij meteen dat het niet iemand was die hem iets wilde verkopen en evenmin een heilsprediker; geen buurman die hem zou vragen zijn auto te verplaatsen of het onkruid langs de gevel te verwijderen; geen onaangekondigd bezoek van gewoon een vriend of kennis of familielid. De bel klonk hem bekend in de oren. Natuurlijk, het was zijn eigen bel aan zijn eigen voordeur die elke dag wel een keer ging en daarom een geluid waarmee hij volkomen vertrouwd was, maar het klonk bekend op een andere manier, als de echo van iets anders. Niet omdat er op een bepaalde manier gedrukt werd, op een ritmisch-melodische wijze (kort-kort-heel kort-heel kort-lang-kort-lang) of in morse (dat hij niet beheerste) of op enig andere wijze die gebruikt werd door een bekende (zoals het ingedrukt blijven houden van de knop totdat hij de deur opendeed, zoals een vriend van hem placht te doen). Met andere woorden: hij wist niet waarom de bel hem bekend in de oren klonk. En eigenlijk, als hij de tijd had gehad om erover te reflecteren, had hij het onmogelijk kunnen weten want degene die op zijn deurbel drukte had dat nooit eerder gedaan. In elk geval niet deze bel aan deze deur van dit huis, want in de tijd dat hij eerder met deze persoon omgang had, in een ver verleden, woonde hij ergens anders. Maar ook daar had ze bij zijn weten nooit op de deurbel gedrukt want in die periode waren ze nooit meer dan twee meter van elkaar vandaan geweest.

Hij drukte zijn verbazing toen hij haar na het openen van de deur zag als volgt uit: “Hoe heb je me gevonden?”

Daarmee wordt meestal bedoeld dat de spreker van deze zin zich veel moeite getroost heeft om voor de ander verborgen te blijven, vaak om pijnlijke herinneringen te ontlopen of nare confrontaties te vermijden, maar dat was in deze kwestie helemaal niet het geval. Hun gezamenlijke hoofdstuk was gewoon afgesloten. Hun wegen hadden zich op vanzelfsprekende wijze gescheiden: hij ging deze kant op en zij die kant. Je kunt niet zeggen dat hun relatie doodbloedde; dat is een veel te plastische uitdrukking. Er kwam geen bloed, geen geweld, geen nare scène aan te pas. Zij ging op een morgen gewoon de deur uit, na tegen hem te hebben gezegd dat ze het hele parcours hadden gelopen. Hij had geknikt en bevestigd dat ze de eindstreep hadden gehaald. Ze kusten elkaar voor een laatste keer, vervolgens pakte ze haar spullen en verdween. Het was een bewolkte grijze dag toen hij haar door het raam nakeek en de rest van die dag was zijn stemming als het weer. Hij was verdrietig, maar niet op een hartverscheurende manier. Het was meer melancholisch van aard. Ongetwijfeld had zij soortgelijke gevoelens, hoewel zij van nature een opgewekt karakter had.

In de jaren die volgden stuurden ze elkaar af en toe een ansichtkaart, en zo kon hij haar route volgen: eerst terug naar Hamburg, daarna verder terug naar Kiel, toen bijna terug in de moederschoot naar Felde, een dorp in de buurt van Kiel, om vervolgens als een pijl uit een boog vooruit te schieten, de oceaan over, om ergens in up state New York als au pair aan de slag te gaan. Toen ging het contact verloren. Dat was niet erg want de ansichtkaartcorrespondentie was niet meer dan een toegift geweest. Trouwens ook niet minder.

Ze waren uit elkaars leven verdwenen om er zo nu en dan onverwacht weer in op te duiken, in gedachte, bij beiden een ogenblik van tedere melancholie. Maar bij deze verschijning, van haar aan zijn deur, in levenden lijve, dertig jaar na dato, kwamen heel andere gevoelens bovendrijven dan melancholie. Bij allebei. Het waren ditmaal niet bij allebei dezelfde gevoelens, wat logisch was aangezien het voor haar een bewuste stap was waaraan voorbereiding voorafging en die daadkracht vergde, terwijl haar fysieke aanwezigheid voor zijn deur bij hem eerder de associatie opriep van de verschijning van een engel. Of het een engel was in de lieflijke hedendaagse betekenis of meer volgens de angstaanjagende Bijbelse traditie viel nog te bezien.

“Ik heb gezocht,” antwoordde ze. “Laat je me binnen?”

“Ja, natuurlijk,” stamelde hij en deed een stap opzij om de weg voor haar vrij te maken om zijn huis te betreden.

Dit kon onmogelijk de inleiding op een herhaling van zetten zijn want hun kennismaking was heel anders verlopen. Met een reistas vol kleren en de noodzakelijke toiletspullen in zijn ene hand, een boodschappentas met directe benodigdheden als een boek, tabak, een schrijfblok, wat pennen en een reep chocola in de andere en een portemonnee vol bij het grenswisselkantoor gehaalde marken stapte hij op het station in de bus naar Duitsland. Onderweg naar de grens at hij de chocola op en gebruikte het zilverpapier om een brokje hasjiesj in te wikkelen, die hij met de tot prop geknede papieren wikkel op de vloer van de bus gooide en met zijn voet uit het directe zicht onder de stoel schoof, zodat bij een grenscontrole niets zou kunnen worden gevonden in zijn kleren of tassen. De bus reed via de binnenstad naar de grens en pikte aan de rand van het centrum een groepje bejaarde Duitse kooptoeristen op. Een vrouw kwam naar hem toe en vroeg of hij totdat ze de grens over waren een paar pakken koffie bij zich wilde houden, want ze had meer gekocht dan ze zonder bij te betalen de grens over mocht nemen. Hij nam vijf pakken koffie van haar over en stopte die in zijn boodschappentas. Bij de grens pikte de douane hem eruit; hij moest de bus verlaten en zou in het kantoortje gefouilleerd worden. Hij zag de vrouw verschrikt kijken: daar ging haar koffie. Aan de chauffeur vroeg hij of hij wilde wachten totdat hij terug was, aangezien de volgende bus pas over enkele uren kwam. De chauffeur zei dat hij maximaal een kwartier zou wachten. Op het kantoor pakte hij zijn tassen uit, maakte zijn zakken leeg en liet zich fouilleren. Hij meende toen hij snel zijn kleren terug in de reistas propte de douanier beteuterd te zien kijken, alsof hij per succesvolle aanhouding betaald zou krijgen. Of had gehoopt zelf die avond van het in beslag genomen en achterover gedrukt spul stoned te zullen worden. Toen hij buiten kwam reed de bus al met een slakkengang Duitsland in maar stopte toen hij midden op de weg ging staan en met beide armen zwaaide. Hij bedankte de chauffeur bij het instappen en zag dat de plek waar hij had gezeten door andere mensen bezet was. Hij keek om zich heen, gaf de zichtbaar opgeluchte vrouw haar pakken koffie terug en ging op de dichtstbijzijnde stoel met uitzicht op zijn op de vloer liggende drugs zitten om de rest van de rit naar het propje zilverpapier te kijken. Nadat ze de stad waar hij moest zijn binnen waren gereden stond hij op en zich verontschuldigend kroop hij op zijn knieën tussen de mensen die op zijn plek waren gaan zitten door om bij de hasjiesj te komen. Toen hij het had stond hij op en liet de mensen de resten van de chocoladereepverpakking  zien.

“Mijn afval,” zei hij en stopte alles in zijn jaszak. Hij zag de mensen denken “Wat een nette, goed opgevoede jongeman ondanks die onverzorgde lange haren” en verliet de bus na nogmaals de chauffeur bedankt te hebben voor het wachten. Vervolgens liep hij naar het park waar hij het weekend zou doorbrengen op een festival voor jazz en avantgardemuziek. Hij was ruim op tijd voor het eerste optreden en kon van te voren zelfs alvast op zoek naar bekenden en een plek om te slapen. Zwervend over het kampeerterrein merkte hij op dat het publiek aan het veranderen was en langzaam verschoof van serieuze muziekliefhebbers naar vrijbuiters en hippies en andere mensen die het festival vooral bezochten vanwege de ongedwongen sfeer die er heerste: zelfs de patrouillerende politieagent nam een trekje van een hem aangeboden joint. Vanuit alle richtingen klonk muziek, bongo’s, akoestische gitaren, een enkele fluit of saxofoon, improvisaties maar ook liedjes. Een hippie met lange blonde krullende haren en een woeste baard met slechts een knielange afghaan over zijn voor de rest magere naakte lijf stond voor een tentje en zong Norwegian Wood, daarbij op gitaar begeleid door zijn tweelingbroer die zelfs geen afghaan droeg maar wel zware legerkisten. Om hen heen zweefden twee meisjes, zo te zien eveneens een tweeling maar met donker haar, hun armen bewegend als vleugels en ervoor zorgend dat ze telkens als ze de zanger passeerden even met de hand langs zijn piemel streken. Die zich bij elke aanraking iets meer oprichtte, totdat een van de meisjes hem discreet met de jas bedekte en deze dichtknoopte. Een stukje verder had zich een hele groep voor een bungalowtent verzameld om soep met hompen brood te eten. Hij naderde nu de plek waar het vorig jaar iemand stond die hij elk jaar hier op het festival tegenkwam en hem afgelopen jaar een slaapplek had aangeboden op de achterbank van zijn auto. Hoewel hij het geen comfortabele plek vond omdat hij zijn benen niet kon strekken, lag hij in elk geval droog en was het er warmer dan buiten; het was immers nog voorjaar.

“Noisy!” hoorde hij plotseling roepen. Hij had de bijnaam Noisy gekregen vanwege zijn enthousiasme over het New York Noise Project dat vorig jaar op het festival geprogrammeerd was. Zoals degene die hem riep en zijn auto als slaapplaats ter beschikking gesteld had fan was van de Japanse saxofonist Umezu Kazutoki die toen optrad en sindsdien Umezu werd genoemd. Ze omhelsden elkaar.

“Je kunt je spullen veilig in de auto laten en er ook slapen als je wilt,” zei Umezu.

“Komen Debile en Winnetou ook?”

Ook zij hadden bijnamen gekregen van optredende bands, in hun geval de Zwitserse artrockband Debile Menthol en de ondanks hun Apachekleding meer traditionele jazz spelende Duitse band Pension Winnetou, hoewel de twee geen specifieke voorkeur voor die bands hadden laten blijken. Maar Debile was een beetje gestoord en Winnetou had geklaagd dat er de laatste jaren zo weinig normale jazz werd geprogrammeerd.

“Ze komen vanavond. Ze hebben verse mensen bij zich.”

“Verse mensen?”

“Die nog nooit hier zijn geweest.”

Nadat Noisy zijn tassen in de auto had gelegd liepen ze samen richting de tent waar de concerten zouden plaatsvinden. Over een half uur zou de eerste band beginnen die ze allebei wilden zien.

“Lekker veel New York Noise weer dit jaar. Je zult er wel zin in hebben,” zei Umezu.

Hij knikte want was inderdaad enthousiast over de programmering van dit jaar. Het eerste hoogtepunt stond op beginnen; een ander hoogtepunt zou het festival afsluiten. Ze liepen naar de bar en bestelden bier; die werd in een plastic beker geschonken. Ze keken elkaar aan en trokken een vies gezicht maar waren niet van plan tijdens het festival ook maar een enkel biertje minder te drinken. Ze gingen dicht bij het podium staan want omdat ze allebei de band eerder gezien hadden wisten ze dat daar zo meteen een waar spektakel te zien zou zijn, wanneer de twee muzikanten Fred Frith en Tom Cora als Skeleton Crew met een uitgebreid instrumentarium het geluid van een complete band zouden gaan produceren. Ze zouden gitaar, basgitaar, viool, cello, slagwerk en allerlei thuis gemaakte snaarinstrumenten bespelen en razendsnel voortdurend van de om hen heen opgestelde instrumenten wisselen, en intussen ook nog zingen. Ze hadden de band uitgebreid met Zeena Parkins, een kleine vrouw die veel te grote herenschoenen droeg en orgel, accordeon, allerlei harpen en slagwerk speelde. En tweede stem zong. Voor Noisy en Umezu ging de 1985-editie van het New Music Festival in Moers beginnen.

The eye that lights

The mind that fights

The hand that bites

Not fade away.

Na afloop liepen ze naar buiten om even in de buitenlucht te zijn voordat de free funk van James Blood Ulmer hen omver zou blazen. Debile en Winnetou stonden samen met een paar anderen een sigaret te roken. Ze sloten zich bij het groepje aan. Ze werden onthaald met een scanderend U-Me-Zu Noi-Sy. Het meisje dat naast Umezu stond zei tegen hem: “Wat zeggen ze, Georg?”

Umezu die dus Georg bleek te heten legde het haar uit. Het meisje keek intussen naar Noisy. Ze had vrij korte blonde haren en grote blauwe ogen, een atletisch postuur en was vrij lang.

“Ik wil ook een bijnaam,” zei ze.

“Blondie?” twijfelde Umezu.

“Te voor de hand liggend,” reageerde ze terwijl Noisy in het programmaboekje keek.

“Je kunt kiezen tussen Cobra, Pow Wow of Compilation-Materialausgabe,” zei hij. Ze griste het boekje uit zijn handen en begon erin te bladeren.

“Mag ik tussentijds veranderen? Als ik bijvoorbeeld nu iets kies en die muziek dadelijk verschrikkelijk ga vinden?”

Umezu schudde zijn hoofd en zei: “Dacht je dat Debile blij is met zijn naam? Eenmaal gekozen blijft gekozen.”

“Dan ga ik voor Bloody. Die beginnen bijna. Mensen! Vanaf nu heet ik zolang het festival duurt Bloody! Kom, laten we naar binnen gaan.”

Umezu liep voorop met links van hem Noisy en Bloody. Er waren meer verse mensen en ze werden allemaal, met hun echte namen, aan Noisy voorgesteld maar hij wist dat hij als hij zich zou omdraaien geen van hen zou herkennen, want vanaf nu had hij alleen nog maar oog voor Bloody.

Na afloop van het festival vertelde ze terwijl ze zich al met een voet in de auto bevond om terug te keren naar het noorden van Duitsland hoe ze werkelijk heette. Hij antwoordde dat hij haar Bloody zou blijven noemen. Tenslotte had hij met haar onder deze naam dit hele weekend doorgebracht en met haar gepraat, door het park gelopen, gezwommen, naar muziek geluisterd, bier en wijn gedronken, hasjiesj en sigaretten gerookt en gevreeën.

 

“Leuk huis,” zei ze terwijl ze rondkeek.

“Ga zitten,” zei hij. “Wil je wat drinken?”

Ze ging zitten op een stoel bij de salontafel.

“Heb je thee?”

“Natuurlijk. Drink je nog steeds geen koffie?”

“Alleen toen ik in Amerika was. Daar was de koffie zo slap dat ik het wel lekker vond.”

“Ik kan ook slappe koffie zetten.”

“Ik heb liever thee. Groene thee, als je die hebt.”

“Heb ik.”

“Toen ik terugkwam uit Amerika had ik met niemand van vroeger nog contact. Je weet hoe dat gaat, met ons ging het ook zo. Het is een natuurlijk proces. Maar om een nieuwe sociale kring op te bouwen moet je ergens beginnen en het liefst niet in een kroeg. Gelukkig woonde Georg nog steeds in ons geboortedorp, dus ik zocht hem op. Dat was geen succes. Hij was verwikkeld in een vechtscheiding, schold op alles en iedereen en gaf anderen de schuld van alles, zowel maatschappelijk als privé. De vrouwen hadden het gedaan. De buitenlanders hadden het gedaan. De linksen hadden het gedaan. Ik had dat niet zien aankomen, want voordat ik wegging was Georg een aardige, vriendelijke jongen met vooruitstrevende ideeën.”

Ze stopte haar relaas en keek Noisy aan. Hij zette juist de pot thee en twee glazen koppen op tafel.

“Jij bent toch niet ook zo geworden?”

“Nee,” zei hij. “Wil je suiker?”

“Nee, dank je.”

Hij ging tegenover haar op de bank zitten. Natuurlijk was ze ouder geworden, waren haar lippen iets dunner, begonnen voorzichtig rimpeltjes te verschijnen rond haar ogen en zat de huid iets losser op de rug van haar handen, maar haar ogen waren hetzelfde. Die hadden niets van die paradoxale ironische naïviteit verloren. Ze was nog steeds dat onbevangen vrolijke blondje dat met een enkel woord of gebaar of blik kon laten doorschemeren je helemaal te doorzien.

“En toen?”

“Toen kreeg ik een goede baan op een advocatenkantoor in Hamburg en deed jaren niets anders dan werken. Op een gegeven moment dacht ik aan jou en nu ben ik hier.”

Tijdens het laatste concert hadden ze elkaar hun adres en telefoonnummer gegeven. Een week later lag er een brief op zijn deurmat. Van haar. Ze kondigde aan naar hem te komen. Ze had al vrij genomen van haar werk. Als hij niet wilde dat ze kwam moest hij haar bellen. Hij belde niet. Zij kwam. Ondanks de afstand van meer dan vijfhonderd kilometer stond ze vijf minuten voor de aangekondigde aankomsttijd met haar oude rode Opel Kadett voor zijn deur. Hoewel hij de noodzakelijke voorbereidingen getroffen had, het hele huis had gepoetst, rondslingerende spullen had opgeruimd, het beddengoed had verschoond en een dure fles wijn had gekocht verraste het hem dat ze echt de daad bij het woord had gevoegd en nu daadwerkelijk voor hem stond. Hij was eraan gewend dat altijd als hij zich ergens op verheugde er op het laatst iets tussen kwam en was begonnen de komende teleurstelling alvast te beteugelen met de vaststelling dat zijn huis althans weer eens goed was schoongemaakt toen hij uit het raam keek omdat een auto voor zijn deur stopte en hij haar zag uitstappen. Nu kon hij niet meer vluchten. Toen het angstzweet hem uitbrak en zijn hart op hol sloeg bij het besef dat hij nu desnoods gedwongen zou worden de diepte in te gaan kwam het weliswaar even bij hem op om niet open te maken, net te doen of hij er niet was, of haar bericht hem niet bereikt had, en verstopt achter de leuning van de bank doodstil te wachten totdat ze weer zou vertrekken, de volle vijfhonderd kilometer terug, maar dat ging hem bij nader inzien te ver. Hij had zichzelf in de hoek gemanoeuvreerd en er zat niets anders op dan zich erbij neer te leggen en de uitdaging aan te nemen, dus opende hij de deur en liet glimlachend toe dat zij hem om de hals viel. Ze was van plan een poos te blijven want ze had een koffer vol kleren bij zich, naast enkele tassen met toiletspullen, boeken en ander spul. Nadat ze een half uur elkaar omhelzend, zoenend en betastend hadden doorgebracht maakte ze zich langzaam los van hem en toen ze weer twee afgescheiden individuen waren draaide ze zich om, nam haar bagage en begon vol enthousiasme uit te pakken, bij elk item vragend wat er de juiste plek voor was. En zo bevond zich even later haar make up, kam, tandenborstel, tampondoos en shampoo voor licht, droog haar op zijn badkamer, haar kleren netjes per soort gestapeld in zijn kleerkast, haar ondergoed, sokken en beha’s netjes in de la, en al haar schoenen naast de voordeur. Hij keek toe en het beangstigde hem maar hij moest toegeven dat het hem ook amuseerde. Rustig doorademen, niet letten op de band die strak om zijn hartstreek gespannen werd, negeren dat zijn hersens nauwelijks nog zinvolle gedachtes produceerden. Kom op, je hebt een prachtig mooi meisje in je huis dat verliefd op jou is en dat heerlijk kan zoenen, zo spoorde hij zichzelf aan. Wat wil je nog meer?

Toen ze klaar was met het opbergen van haar spullen en ze de koffer en tassen aan de kant had gezet wreef ze in haar handen en zei: “Ik ga je trakteren op een etentje in het beste restaurant van de stad.”

 

“Hoe heb je mijn adres gevonden?”

“Online telefoonboek.”

“Daar staat een verkeerd adres vermeld.”

“Weet ik. Ik heb er aan de deur gestaan. De mensen die er nu wonen kennen je niet.”

“Ik woon er al tien jaar niet meer.”

“De buurman kende je nog en wist waar je wel woonde.”

“En daar ben je dan.”

“Al een beetje bijgekomen van de schrik?”

Hij lachte.

“Dat was de vorige keer. Nu ben ik rustig.”

“De vorige keer was je in paniek en deed je alle mogelijke moeite om dat voor mij te verbergen.”

“Nu ben ik te oud om nog iets te hoeven verbergen.”

“Toen was je eigenlijk te jong om iets te verbergen te hebben, al dacht je er zelf blijkbaar anders over.”

“Ik was vijf jaar ouder dan jij.”

“Dat ben je nog steeds.”

“Toen voelde ik me te jong om met iemand samen te wonen. Nu voel ik er me te oud voor.”

“We zullen mijn gevoel voor timing later analyseren. Nu ga ik je trakteren op een etentje in het beste restaurant van de stad.”

“Hetzelfde als toen?”

“Bestaat dat nog?”

“Ja.”

“Zullen ze ons herkennen?”

“Na dertig jaar? Ik denk het niet. Ik ben er trouwens nooit meer geweest.”

“Kom, Noisy, trek je jas aan. Ik heb honger. Ik heb in dit land al dertig jaar niets meer te eten gehad.”

“You’re the boss, Bloody.”

“Give it time, honey. Give it time.”

Hij raakte niet in paniek.

 

Ze zaten aan een tafeltje en hadden witte wijn besteld.

“Italiaanse,” liet Bloody Noisy tegen de kelner zeggen, “zo veel mogelijk verschillend van een Duitse Riesling.”

 “Ben je hier al eens geweest?”

“Nee, veel te duur.”

“Maar nu maak je gebruik van de gelegenheid omdat ik trakteer.”

“Je werkt op een advocatenkantoor.”

“Ik loop er stage. Ik verdien er niets.”

“Sorry, dat had ik me niet gerealiseerd. We hebben behalve de wijn nog niets besteld, dus we kunnen de fles meenemen en naar een snackbar gaan.”

“Je hoeft je geen zorgen te maken. Mijn ouders hebben me geld gegeven voor deze onderneming.”

“Dus ik ben voor jou een onderneming.”

“Die vrouw kijkt de hele tijd naar je,” veranderde ze snel van onderwerp.

“Welke?”

“Ze staat nog bij de deur, te wachten totdat haar vriend de jassen heeft afgegeven aan de gastvrouw.”

Hij draaide zich om en zag nog voordat hij haar herkende een hand bescheiden omhoog gaan. Hij glimlachte tegen haar en stak eveneens zijn hand op. De vrouw zei iets tegen haar vriend.

“Wie is dat?” vroeg Bloody.

“Een vriendin. Ze heeft me verlaten voor die gast die nu bij haar is.”

“Gaan we vriendelijk zijn?”

“Ja. We zijn nog steeds bevriend, en ik mag hem ook. Hij is jazzmuzikant. Ze werd verliefd op hem tijdens een concert waar hij optrad.”

“Zullen we elkaar bij onze echte namen gaan noemen?”

“Ben je gek. Voor mij is Bloody jouw echte naam. Alleen in het bijzijn van je ouders ben ik bereid je Dagmar te noemen. Het geeft ons trouwens een scherp wild randje.”

Intussen waren de anderen bij een tafeltje aan de andere kant van het restaurant gaan zitten. De vrouw maakte een verontschuldigend gebaar door haar armen een beetje te spreiden terwijl ze de handpalmen omhoog hield, en tegelijk haar schouders op te trekken.

“Zal ik hun vragen bij ons te komen zitten?”

“Doe maar niet.”

“Waarom niet? Ik wil je vrienden leren kennen om zo jou te leren kennen. Of schaam je je voor mij?”

“Waarom zou ik me voor jou schamen?”

“Omdat ik een jong en dom blondje ben.”

“Je werkt op een advocatenkantoor, je studeert rechten. Dan ben je niet dom.”

“Maar ik ben wel vijf jaar jonger dan jij.”

“Nou en? Zij daar is twee jaar ouder dan ik, dat was ook nooit een probleem voor iemand.”

Ze keek hem aan alsof ze pas tevreden zou zijn wanneer hij een reden gaf.

“Het maakt mij het centrum om wie jullie draaien. Ik ben de zon niet.”

Ze was tevreden.

Tussen het hoofdgerecht en het toetje kwam de vrouw naar hun tafeltje.

“Dus zij is degene aan wie je tijdens het festival vastgeplakt zat?”

Hij vertaalde de vraag voor Bloody in het Duits.

“Hoe weet je dat?” vroegen ze allebei tegelijkertijd, de een in het Nederlands, de ander in het Duits.

“Ik had er mijn spionnen rondlopen,” grinnikte de vrouw en gaf Bloody een hand.

“Mijn naam is Esther,” zei ze.

“Bloody.”

“Heb je deze naam verdiend of zijn je ouders nogal macabere mensen?”

“Alleen Noisy noemt me zo. Vanwege James Blood Ulmer.”

“Houd je echt van dat neurotische gejengel?”

“Het past bij Noisy.”

“Dus hem hier noem je Noisy? Voor zover ik me kan herinneren is er niets noisy’s aan Stephan. Blijf je langer hier, of ben je kort op bezoek?”

“Ik heb een week vrij, dus zo lang kan ik blijven, maar dat ligt natuurlijk aan of we elkaar leuk blijven vinden.”

“Laat haar niet gaan, Stephan.”

“Als jij het zegt, wie ben ik om er tegenin te gaan?”

“Kom deze week met je nieuwe liefje bij ons op bezoek. Bram zal het ook leuk vinden.”

Esther keek naar haar tafeltje en stak haar duim omhoog. Bram wist niet waar dat gebaar betrekking op had maar stak op zijn beurt ook zijn duim omhoog. Intussen vertaalde Noisy voor Bloody wat Esther voorgesteld had. Zij knikte enthousiast.

Een paar dagen later stonden ze om kwart over acht bij Esther en Bram op de stoep. Ze dronken koffie en aten zelfgemaakt gebakt met verse aardbeien en met de hand geklopte slagroom. Ze dronken wijn. Ze praatten over muziek en Esther begon uitgebreide anekdotes te vertellen over haar tijd met Stephan, door de mannen met toenemende ergernis aangehoord terwijl Bloody geboeid luisterde naar de verhalen die af en toe een bevestigende knik of een kreetje van herkenning aan haar ontlokte. Een verhaaltje ging bijvoorbeeld zo: “Weet je nog, Stephan, toen ik kwaad op je was en me opsloot op de slaapkamer en er dagen niet uitkwam en jij niet durfde binnen te komen omdat je de confrontatie met mijn woede niet aandurfde, zelfs niet toen die naar binnen was geslagen en zich tegen mezelf richtte? En dat je dagen lang eten voor de deur bleef zetten, stiekem, zonder geluid te maken, meteen daarna weer snel naar beneden rennend.”

Ze richtte haar blik tot Noisy en ging verder: “Naderhand zei hij dat hij zo gehandeld had omdat hij mijn privacy respecteerde maar wel op die manier zijn betrokkenheid wilde laten zien. Sinds ik met Bram hier woon zie ik hem nog steeds bijna elke dag laat op de avond voorbij ons huis fietsen. Natuurlijk ook vanwege mijn privacy en om zijn betrokkenheid.”

Ze besloot haar relaas met de constatering: “De conclusie is dat Stephan nooit over me heen is gekomen en nog altijd stiekem verlangt dat ik naar hem terugkeer.”

Hoewel de mannen een niet of nauwelijks verhulde minachting in haar stem hoorden nam Bloody Esthers conclusie bloedserieus: “Je hebt dus een enorme klus te klaren.”

Toen ze weer buiten stonden zei Bloody: “Dus zij is de reden dat je zo afstandelijk tegen mij bent.”

 

“Zullen we vandaag weer een oude vlam van je tegenkomen?”

Ze stonden voor de deur van het restaurant.

“Als dat zo is nemen we geen enkele uitnodiging aan. We weten waar dat de vorige keer toe leidde.”

“Toen je masker afviel?”

“Toen je trapte in dat relaas vol valsheid dat Esther uitspuugde.”

“Heb je nog contact met haar?”

“Nee. Omdat we zo veel geschiedenis hadden heb ik jaren haar beledigingen, publieke kleineringen en loslippigheid over privéaangelegenheden gelaten geaccepteerd, zo van “zo is ze nu eenmaal”, maar op een gegeven moment was het genoeg geweest. Als we elkaar tegenkomen groeten we en kunnen we soms zelfs een kort gesprekje aanknopen, maar daar blijft het ook bij.”

“Is ze nog samen met Bram?”

“Nee. Ze hebben voordat ze uit elkaar gingen nog wel een paar kinderen voortgebracht, maar die kwamen knel te zitten tussen haar verbale en zijn fysieke geweld en zijn toen uit huis geplaatst. Laten we het niet over haar hebben.”

“Nee, laten we het hebben over de keer dat je mij onverwacht bezocht in Hamburg. Waarom deed je dat? We waren toch allebei tot de conclusie gekomen dat het voorbij was tussen ons?”

 

Hij was op goed geluk gegaan. Met een vanzelfsprekendheid alsof het een dagretourtje Nijmegen betrof kocht hij een enkeltje Hamburg. Hij had haar adres, maar had geen idee waar ergens in Hamburg ze woonde. En hij had geen idee hoe groot die stad was. Hij liep aan de westzijde de Hauptbahnhof uit en wist meteen niet in welke richting hij moest, dus liep hij rechtdoor totdat het water hem tegenhield. Hij ging op de brede trap zitten die naar de Binnenalster leidde. Hoe nu verder? Hij had haar telefoonnummer, dus hij kon teruglopen naar het station, waar telefooncellen stonden, en haar bellen. Maar niet nu, ze zou sowieso nog op kantoor zijn, en de vrijdagnamiddagzon scheen warm en vriendelijk in zijn gezicht. Hij begon zich af te vragen of het wel slim was geweest naar Hamburg af te reizen met de intentie haar weer te zien. Hij begon schichtig om zich heen te kijken, juist bang dat ze elkaar zouden ontmoeten. Ze hadden elkaar niets meer te zeggen. Alles wat tussen hen kon gebeuren was immers al gebeurd. Niets goeds kon uit een hernieuwde ontmoeting voortkomen. Het was beter als ze elkaar niet zouden zien. Snel stond hij op om zo snel mogelijk en zonder toevallig door haar gezien te worden terug naar het station te gaan en de eerstvolgende trein terug te nemen. Om niet de hele reis voor niets te hebben gemaakt zou hij in Hannover kunnen uitstappen en daar een hotel opzoeken en er een dagje als toerist rondhangen. Plots herinnerde hij zich dat ze hem eens geschreven had dat het advocatenkantoor waar ze werkte in de binnenstad lag en dat ze als ze vanuit haar bureau naar buiten keek ze uit op de Kunsthalle, die hij op weg hierheen gepasseerd had, en het water van het Alstermeer. Automatisch bukte hij zich toen hij links de Kunsthalle zag liggen. Zou ze hem vanuit haar werkplek kunnen zien? Zou ze nu terwijl ze nietsvermoedend opkeek van haar werk, het nalezen van een juridisch contract, het opstellen van een pleidooi, het zoeken naar jurisprudentie, hem in haar vizier hebben? Hij schuilde achter een boom en voelde hoe zijn hart tekeer ging. Alsof hij haar net had zien voorbijkomen. Voorzichtig, als de held die zojuist onder vuur was genomen door een criminele bende, keek hij om de boomstam heen. Er liep veel volk. Allemaal nietsvermoedende Hamburgers maar geen nietsvermoedende Bloody. Hier heette ze natuurlijk Dagmar. Zou ze nog reageren op haar koosnaampje of behoorde dat tot een andere wereld? Een wereld die Hamburg nooit bereikt had. Hij hoorde hier niet thuis. Hij moest meteen rechtsomkeert maken en deze stad, die tot haar domein behoorde, verlaten. Ze mocht nooit te weten komen dat hij hier was geweest. Dat hij het plan had opgevat haar weer te zien. Hij moest zich zo klein mogelijk maken op weg naar het station. Het liefst zou hij kruipen, als hij op die manier juist niet de aandacht op zich zou vestigen.

Opgelucht haalde hij adem toen hij het station voor zich zag. Hij had het gehaald! Hij zocht het spoor op vanwaar volgens zijn ticket de trein terug zou vertrekken.

“Wist je dat vroeger een trein rechtstreeks vanaf hier naar jouw stad reed? We hadden zelfs een Venloer Bahnhof.”

Midden in de stationshal keek hij recht in Bloody’s ogen. Ze keek niet eens verbaasd hem hier te zien.

“Kom je net aan?”

Omdat woorden op dat moment niet tot zijn communicatiemiddelen behoorden knikte hij. Hij probeerde ook een glimlach uit. En een blik dat hij blij was haar te zien.

“Je had moeten bellen. Dat we elkaar meteen ontmoeten tussen twee miljoen mensen is wel heel erg toevallig.”

Hij vond zijn stem terug.

“Ik dacht, laat ik het erop wagen. Een uitdaging. Zien we elkaar niet: het zij zo. Zien we elkaar, dan is het voorbestemd.”

Ze omhelsde hem en fluisterde in zijn oor: “Ik ben blij dat je de reis niet voor niets hebt hoeven maken.”

Hij fluisterde terug: “Anders ik wel. Ik heb tenslotte vijf uur in de trein gezeten.”

En terwijl ze het station verlieten: “Vind je het niet vervelend dat ik onverwacht bij je op bezoek kom?”

Ze schudde haar hoofd en haakte haar arm in de zijne.

“Ik houd van verrassingen. Jij?”

“Eigenlijk niet.”

“Dan bereid je maar vast voor. Ik heb dadelijk een heel grote verrassing voor jou. Maar laten we eerst ergens gaan eten. Na een lange werkdag ben ik uitgehongerd.”

“Weet je iets leuks in de buurt?”

“Ik werk hier, ik lunch elke dag hier, ik heb minstens een keer per week een zakelijk diner hier. Wat denk je?”

Ze loodste hem een pizzeria binnen, een kleine ruimte met de gebruikelijke prullaria zoals visnetten, wijnkruiken en afbeeldingen van de toren van Pisa en het Colosseum ter verfraaiing.

“Ga je hier met klanten naartoe?”

“Natuurlijk niet, maar de restaurants die ik met cliënten bezoek kun jij niet betalen. En ik trouwens ook niet uit eigen zak.”

Ze bestelden samen een karaf rode wijn, zij een pizza met sardientjes, hij een pizza met verschillende soorten kaas. Ze spraken niet over zijn onaangekondigde aanwezigheid in Hamburg.

Toen ze weer buiten kwamen staken ze tegelijkertijd een sigaret op en leidde Bloody Noisy terug naar het station.

“Ga je me weer op de trein zetten?” vroeg hij alsof hij het verwachtte.

Ze glimlachte en gaf hem een kus op de wang, alsof hij haar broer was.

“We gaan naar Felde, het dorp waar ik vandaan kom. Eerst met de trein naar Kiel en daarna met de bus verder. Ik ben uitgenodigd op een feestje vanavond.”

“Is dat de door jou aangekondigde verrassing?”

“Nee.”

Ruim anderhalf uur later stapten ze uit bij een minuscuul dorpsstationnetje. Toen de trein weg was staken ze de spoorlijn over. Na een kwartier lopen bereikten ze een doodlopende straat.

“Wacht even, hier. Ik ben over een paar minuten terug,” zei ze en liep een huis binnen. Ze kwam terug met verse rode lippenstift op en opnieuw aangebrachte mascara.

“Nu ben ik klaar voor het feest.”

“Wie woont daar?”

“Mijn ouders.”

“Oh.”

“Je verwachtte toch niet dat ik je aan hen zou voorstellen?”

Hij haalde zijn schouders op en ze liepen verder. Het feest was in de uitgemeste stal van een grote boerderij aan de Westensee. Langs de waterkant waren fakkels geplaatst en grote ijzeren tonnen waarin papier en hout gestookt werd.

“Is dat zodat mensen niet per ongeluk in het water terechtkomen?”

“Je weet maar nooit met dronken plattelanders. Het wordt ’s avonds fris hier. Je kunt je eraan warmen.”

Een boerenknecht op zijn paasbest kwam op hen af en kuste Bloody op de verse rode lippenstift.

“Dit is de verrassing,” zei ze. “Bernd en ik gaan binnenkort trouwen.”

 

Ze gingen aan dezelfde tafel zitten als de vorige keer. Noisy was liever ergens anders gaan zitten, aan de vorige keer in dit restaurant dacht hij liever niet en hij was blij dat de conversatie een andere wending nam, hoewel hij ook liever niet herinnerd werd aan zijn Hamburgse onderneming. Maar er waren geen andere tafels vrij. Terwijl ze gingen zitten probeerde hij het gesprek opnieuw in een andere richting te dirigeren.

“Zullen we elkaar vanaf nu bij onze echte namen gaan noemen? Die bijnamen klinken inmiddels wel behoorlijk adolescent.”

“Dat is een goed idee, Stephan. Maar je wilde gaan vertellen waarom je toen naar Hamburg kwam. Vroeger, toen we elkaar als Noisy en Bloody kenden.”

“En als ik het daar niet over wil hebben?”

“Voel je je daar nog steeds ongemakkelijk bij?”

“Het was rampzalig. Ik heb me zelden zo alleen gevoeld als op dat feest. En ik kon nergens heen, ik voelde me gevangen.”

“Ik lette op jou. Ik heb je uit het water gehaald.”

“Ik weet dat ik in het water ben terechtgekomen, maar ik kan me nog steeds niet herinneren hoe en waarom.”

“Je was compleet dronken. Volgens mij wilde je het houten visplatform midden in het meer bereiken om daar een privéfeest te bouwen.”

“Wat is er eigenlijk van Bernd geworden?”

“Hij heeft het uitgemaakt. Hij vond me te stads geworden. Dat van dat trouwen was sowieso een grap, maar door al die consternatie erna ben ik vergeten je dat te vertellen.”

“Welke consternatie?”

“Om jou. Toen ik je uit het water haalde was je compleet onderkoeld en het lukte mij niet om je weer warm te krijgen.”

“Ben je naakt tegen me aan gaan liggen?”

“Op een feest in mijn geboortedorp, waar ik iedereen vanaf de geboorte kende?”

“Op de tweede dag dat ik je kende zijn we naakt gaan zwemmen.”

“Ik zeg niet dat ik preuts ben. Jij weet dat ik allesbehalve preuts ben. Waarom zou ik? Ik heb een fantastisch lijf.”

“Nog steeds?”

“Ik geloof niet dat je daar ooit achter zult komen.”

“Maar je bent na al die jaren hierheen gekomen, om mij te zien. Met al het verleden dat we hebben.”

“Dat is waar. Maar ik beloof niks.”

“Hoe ben ik weer op temperatuur gekomen? Het beantwoorden van die vraag, die me al jaren bezighoudt, zal jouw bezoek nu de moeite waard maken.”

“Dus als ik daarop antwoord geef, hoef je me niet naakt te zien?”

Hij grinnikte alleen maar.

“Er was nog een andere stadse meid. Zij had een cursus macrobiotiek gevolgd in Kiel en gaf je een lepel zout. Daar knapte je binnen de kortste keren van op.”

“Hoe heet ze? Heb ik haar bedankt?”

“Magda. Dat weet ik niet. Ik denk het. Waarom vraag je dat? Wil je haar alsnog een ansichtkaart sturen?”

“Weet je waar ze nu woont?”

“Nee.”

Toen hun de kaart gebracht werd bestelden ze een karaf rode wijn.

“Ik kom je halen,” zei ze plompverloren nadat ze de geproost hadden. Ze dronk het glas in een enkele teug leeg.

“Je komt wat?”

“Je hebt me verstaan. Drink, het is lekkere wijn.”

Hij nam een slok. Doorslikken kostte hem veel moeite. Intussen keek Bloody hem geamuseerd aan.

“Hoe bedoel je dat precies?” vroeg hij in verwarring.

“Ik heb je gegoogeld. Je bent je baan kwijt, je bent alleen, toch?”

Hij knikte.

“Geen vrouw, geen kinderen. Geen geld.”

Nu schudde hij zijn hoofd ter bevestiging.

“Ik heb een geweldige baan als advocaat en verdien zoveel dat ik niet weet wat ik met al dat geld moet.”

“Dus heb je mij uitgekozen als liefdadigheidsproject. Kun je je overtollige geld niet beter geven aan Artsen Zonder Grenzen?”

“Dat doe ik al. En aan Greenpeace en vluchtelingenorganisaties. En nog steeds kan ik jouw huis kopen. Contant. Van mijn lopende rekening.”

“Maar elke avond kom je thuis in een leeg huis en denk je aan mij.”

“Zonder dat cynische toontje.”

“Een paar minuten geleden zei je nog dat ik je waarschijnlijk nooit meer naakt zou zien.”

“Ik wilde uittesten hoe je zou reageren.”

“En? Geslaagd voor de test?”

“Je keek heel teleurgesteld.”

Toen ze weer buitenkwamen was het weer omgeslagen. Op weg naar het restaurant was het nog rustig najaarsweer geweest met een vochtig westelijk briesje, tijdens het eten was de wind aangewakkerd en van richting veranderd en dreef gure lucht uit het noorden door de straten en in hun gezicht. Als ze het niet uit eigen beweging deden werden ze door de omstandigheden gedwongen om elkaars arm te nemen en samen een front te vormen.

 

​

bottom of page