top of page
2109wetnavel2.jpg

SAARIAHO & DE OUDJES

deel 2:

DE OMA'S UIT DE HEL

I

 

“Sorry, mevrouw, de kwestie die u aankaart lijkt me niet bijster interessant en ik ben op een leeftijd dat ik alleen nog maar zaken wil aannemen die me persoonlijk aanspreken.”

Ze liet zich niet zomaar afschepen. Ze had veel moeten overwinnen om de stap te kunnen zetten hierheen te komen en een buitenstaander in vertrouwen te nemen en haar verhaal te doen tegenover iemand die ze helemaal niet kende en wiens reacties voor haar te voorspellen noch te controleren waren. Alles wat ze van hem wist had ze uit de krant, want de recente zaak rondom de voormalig politiecommissaris Brandt senior, zijn vrouw en hun kleinkind had, zeker in verband gebracht met de eerdere dood van hun zoon, rechercheur Brandt junior, waarbij hij ook betrokken was geweest, veel stof doen opwaaien. In de pers had hij de bijnaam Brandtblusser gekregen. De nieuwe commissaris Giselle was volstrekt niet blij met al die publiciteit, die negatief uitstraalde op zijn korps, en het had zijn afkeer van de privédetective alleen maar doen toenemen. Bij Saariaho genereerde al die publiciteit een stortvloed aan opsporingsverzoeken uit alle lagen van de bevolking, die hij allemaal afwees. De meeste waren zaken die ofwel bij de politie thuishoorden, ofwel nauwelijks de aandacht waard, ofwel complete nonsens van grappenmakers. Een in potentie interessante zaak over een van huis weggelopen minderjarig meisje bleek bij nader inzien een poging van enkele verveelde scholieren om in het nieuws te komen, en daar schaarde Saariaho deze zaak ook onder. Alleen waren het deze keer geen sensatiebeluste pubers maar een oude vrouw. Bij het theekransje dat ze wekelijks bezocht en waar naar hij vermoedde meer vermouth en sherry gedronken werd dan pickwick had ze gehoord van een andere vrouw, die zwoer bij lapsang souchong, dat iemand het op haar gemunt had. Ze was naast de vrouw die nu tegenover Saariaho zat de enige van het theekransje die een computer bezat en online actief was. Ze kreeg de laatste tijd steeds dwingendere berichten van een zekere Obus437, die geld van haar wilde. Saariaho was ervan overtuigd dat het een online oplichter was, zoals de gasten die zich voordeden als een Nigeriaanse prins, die ze gewoon kon negeren, maar hij drong er wel op aan dat ze de beveiliging van haar computer optimaliseerde. Net toen hij het gesprek wilde afsluiten met een verwijzing naar Flores, de broer van Havan die goed overweg kon met computers, zei ze dat ze een dag eerder ook zelf bericht van Obus437 had gekregen, waarin hij verwees naar haar theekranscontact met de lapsangvriendin.

“Dat is curieus,” moest Saariaho toegeven, “maar ik ben helemaal niet thuis in computers en de online wereld, dus ik blijf erbij dat u Flores inschakelt om uw computer optimaal te laten beveiligen. Ik zal hem naar u toesturen.”

“Is hij ook privédetective?”

“Nee, hij is een bekende van mij die verstand heeft van computers.”

“Maar ik heb een privédetective nodig. De politie doet niets.”

“Het is niet mijn expertise, mevrouw.”

“Maar ik wil u inhuren, meneer. Ik kan u goed betalen.”

Ze haalde een dikke envelop uit haar handtas.

“Sorry, mevrouw, ik kan niets voor u betekenen. Ik kan Flores voor u bellen, maar daar houdt het op.”

“Nee, dank u,” zei de vrouw, eerder boos dan teleurgesteld, “daar heb ik al een mannetje voor.”

Ze stopte de envelop weer in de tas en ging.

‘s Avonds kwam Havan. Ze kwamen elke dag bij elkaar om de verzoeken die hij die dag gekregen had door te lopen en er, indien eentje interessant leek, werk van te maken. Ze hadden nooit besloten officieel samen te gaan werken maar sinds Havan bij de politie weg was snakte ze naar welke activiteit dan ook om de dag door te komen. Ze bracht veel tijd door in de sportschool en op de schietbaan, en ze werkte parttime als serveerster in haar moeders eethuisje. Als ze daarmee klaar was, zo rond negen in de avond, ging ze met een maaltijd naar Saariaho, waar ze bier dronken en, zoals gezegd, wat die dag aan potentiële klussen was aangeboden doornamen. Tot nu toe had zich niets voorgedaan waar ze de tanden in wilden zetten, tot haar teleurstelling. Als gevolg hiervan stond ze op het punt alsnog het aanbod van hoofdrechercheur dat Giselle haar gedaan had aan te nemen. Ze had nog twee weken voordat haar contract definitief beëindigd werd.

“Alweer niets boeiends,” moest ze toegeven toen Saariaho haar de oogst van de dag voorlegde.

“Heb je al besloten wat je met Giselles aanbod doet?”

“Als het zo doorgaat zit er niets anders op dan hem uiteindelijk te bellen en erop in te gaan, hoezeer ik het ook haat weer onder die man te moeten gaan werken.”

“Om nog maar te zwijgen over hoe je moeder zal reageren.”

“Ze zal er niet blij mee zijn, maar we hebben het uitgepraat en het zal niet weer tot een breuk leiden.”

“Het kan ook zijn voordelen hebben. Ik kan wel een mij welgezind aanspreekpunt bij de politie gebruiken, want daar schort het de laatste jaren aan. En als, ik zeg nadrukkelijk ‘als’, als ik in deze business blijf zal ik de medewerking van de politie nodig hebben.”

“Je wordt er meer gewaardeerd dan je denkt.”

“Maar niet bij degenen die het voor het zeggen hebben.”

“En ik kan zaakjes die de politie niet wil oppakken aan jou doorspelen. Wordt het toch nog een beetje Batman.”

“Maar jij bent dan niet Batwoman of Batgirl, maar Gordon.”

“O nee, laat maar dan. Heb je nog wat gehoord van Jazzmine Firenze?”

“Privé houden we elkaar op afstand, we willen niet in dezelfde situatie belanden als vorig jaar, hoewel dat niet eens mogelijk is omdat mijn relatie met Alieissai voorbij is. Maar ze staat te popelen om met ons mee te doen zodra we een zaak krijgen. Als ze zou weten wat we al een tijdje elke avond doen zou ze kwaad worden er niet direct bij betrokken te zijn geworden.”

De bel ging.

“Als je het over de duivel hebt, daar zal ze zijn.”

“Waarom denk je dat?”

“Ze heeft gebeld dat ze zou komen.”

“Zal ik maar gaan?”

“Nee, blijf.”

Jazzmine Firenze zag de aantekenblok van Saariaho op tafel liggen en keek er in.

“Ben je altijd zo kieskeurig geweest?” was het enige dat ze zei.

“Ik ben te oud om overal achteraan te rennen.”

“Ja, het gangbare excuus, je bent oud. Dat hoor ik al zolang ik je ken.”

“Respect van de jonkies is tegenwoordig ver te zoeken.”

“En dan ben ik niet eens meer de jeugd van tegenwoordig. Ik werd gisteren in de winkel met ‘u’ aangesproken. Ik, een adorabel meisje dat om sigaretten te kopen haar ID moet laten zien!”

Haar oog viel ergens op.

“Die vrouw van het Ligusterpad, hoe ziet ze eruit?”

Ze doelde op de vrouw die bij hem was geweest vanwege Obus437.

“Mevrouw Alberta is een oude vrouw, halverwege de zeventig, net gekapt en gekleed, ziet eruit alsof ze zich fysiek in goede conditie houdt en er veel voor over heeft fit te blijven. Ze is niet onbemiddeld en dat zie je aan haar.”

“Bril met zilveren montuur?”

“Ja, ovaalvormig.”

“Ik ken haar. In mijn tijd als vuilnisophaler kwam ik elke week in haar wijk. Ze stond ons altijd buiten op te wachten en hield nauwlettend in de gaten of al het afval wel in de wagen belandde. Ze maakte ons met veel misbaar attent op elke uienschil die per ongeluk op straat belandde en dreigde ons te laten ontslaan wegens nalatigheid als er ook maar één broodkruimel op straat achterbleef. Maar als ik haar passeerde probeerde ze me een pets op mijn billen te geven, wat haar de eerste keer, toen ik er niet op bedacht was, zelfs lukte.”

Tegen Havan verduidelijkte ze: “Tijdens die baan verkleedde ik me als man.”

“Dat had ik al begrepen,” antwoordde Havan, die de idee van dubbele travestie wel inventief vond.

“Ik haat dat mens.”

“Je kunt gerust zijn, want ik ga die zaak niet aannemen.”

 

II

 

De volgende dag betrad een man de wachtkamer; hij was een jaar of veertig, groot van gestalte, met bruin nonchalant geknipt jongensachtig haar en gekleed in een lange blauwe regenjas, waaronder een geruit bruin-beige colbertje en een niet bijpassende khaki broek. De bruine werkschoenen detoneerden. Saariaho ontving hem op zijn kantoor en luisterde naar wat hij te zeggen had. Nadat hij zich had voorgesteld als Flupkes, beheerder van het wijkcentrum in West, zei hij, bijna verontschuldigend: “Het gaat heel vreemd klinken, maar ons centrum wordt geterroriseerd door een groepje oude vrouwen.”

Saariaho moest een glimlach onderdrukken voordat hij iets kon zeggen.

“Dat klinkt inderdaad vreemd. Kun je geen maatregelen nemen, hen bijvoorbeeld de toegang ontzeggen?”

“Dat ligt moeilijk, het zijn tenslotte oude vrouwen, en niet eens achterbuurtwijven maar van goede komaf. Het publiek heeft de natuurlijke neiging hun kant te kiezen. Ik weet niet hoe ik me tot hen moet verhouden. Opgeschoten jeugd, geen probleem, zwervers, zatlappen, doorgedraaide types, voor allemaal heb ik tijdens mijn opleiding manieren en methodes geleerd hoe hen aan te pakken, maar oude ogenschijnlijk nette dames die zich misdragen, daar word in de cursussen die ik gedaan heb geen melding van gemaakt. Ik heb eens rondgebeld, naar collega’s, in de stad en erbuiten, maar niemand heeft ooit zo’n situatie meegemaakt.”

“Wat wil je dat ik doe?”

“Ik wil jou inhuren om die vrouwen in toom te krijgen. Bijvoorbeeld door iets te ontdekken uit hun privéleven dat hen noodzaakt een toontje lager te zingen, iets gênants dus.”

“Ik zal een kijkje komen nemen en met hen praten.”

“Ik heb al eindeloze gesprekken met hen gevoerd, maar ik zie nog steeds geen kalveren op het ijs dansen. En geloof me, onderweg hierheen heb ik goed om me heen gekeken.”

“Tja, sint-juttemis is al lang voorbij. Maar als je wil dat ik erin duik zul je me volgens mijn eigen inzichten moeten laten opereren.”

Hij zat zo met de kwestie in de maag dat hij Saariaho’s voorwaarden accepteerde en akkoord ging met het tarief, hoewel hij daartoe niet bevoegd was en eerst met het bestuur zou moeten overleggen. Hij wist echter dat die nooit zou toestemmen, hij kende de leden immers, zo zei hij, en had besloten om op eigen houtje te handelen. Achteraf zou hij tegenover hen zijn actie moeten verantwoorden en hij kon nu alleen maar hopen dat hij hun dan een succesvol gebleken aanpak kon presenteren; dat hij het probleem, dat door iedereen op de werkvloer en door alle bezoekers als uitermate hinderlijk ervaren werd, had opgelost. Het bestuur kon het dan zonder gezichtsverlies als eigen verdienste claimen.

“Oké, zo gaan we het aanpakken,” zei Saariaho toen hij de zaak voorlegde aan Havan en Jazzmine Firenze, die nauwelijks enthousiasme konden opbrengen voor deze opdracht die hij zonder overleg aangenomen had. Hij kende hen en wist dat ze zich liever bezighielden met een spannendere zaak dan het in bedwang krijgen van een paar recalcitrante oude vrouwen.

“Ach, het is maar voor een paar dagen,” stelde hij hen gerust. “Ik ga er officieel heen, terwijl jullie incognito gaan deelnemen aan een activiteit daar en goed in de gaten houden wat er speelt.”

“Much ado about nothing,” zei Jazzmine Firenze, die weliswaar niet terug-verlangde naar de tijd dat een kogel haar bovenarm schampte maar bij haar terugkeer naar Saariaho gehoopt had op een zaak met wat meer allure.

“Ook dergelijke ogenschijnlijk banale opdrachten kunnen verrassend uitpakken,” bracht hij ertegenin. Havan overwoog om Giselle te bellen en alsnog zijn aanbod om terug te keren bij de politie te aanvaarden maar wilde Saariaho nog een kans geven. Terwijl Jazzmine Firenze zich aanmeldde als barmedewerkster, waarbij zij vanuit de centrale ruimte in contact kwam met iedereen die het wijkcentrum bezocht en totaaloverzicht had, gaf Havan zich op voor een cursus Veilig In Eigen Huis, volgens Flupkes het voornaamste doelwit van de overlast gevende bejaarde vrouwen. Het voelde vreemd aan toen ze het cursuslokaal betrad omdat ze verreweg de jongste van het gezelschap was, van de anderen had de jongste Saariaho’s leeftijd. Dus zei ze dat ze er was namens haar oma. Het kostte haar moeite om zich tijdens de bijeenkomst in te houden en niet kanttekeningen te plaatsen bij zowat alles wat de cursusleider zei, die in dienst was van een particulier beveiligingsbedrijf. De rest luisterde belang-stellend en kritiekloos toe, geen spoor van van opstandige oude dames. Even vroeg ze zich af of het door haar aanwezigheid kwam; dat iemand haar bijvoorbeeld herkend had van de berichtgeving rondom de zaak Brandt. Ze was immers af en toe in de media verschenen, weliswaar op de achtergrond, haar best doend zich achter Saariaho’s rug te verschuilen, maar het kon iemand opgevallen zijn. En die cursusleider, was hij niet vroeger wijkagent geweest? Hoe kon ze zonder argwaan te wekken de door de beheerder zo irritant bevonden oudjes ter sprake brengen? Ze had er nog geen oplossing voor bedacht toen een korte koffiepauze werd ingelast. Terwijl ze de centrale ruimte inliep zag ze Jazzmine Firenze koffie inschenken. Ze mochten niet laten blijken elkaar te kennen maar wilden elkaar wel op de hoogte brengen van wat ze eventueel ontdekt hadden. Een moment van oogcontact was echter voldoende: de oude besjes hadden zich nog niet geroerd. Nog tijdens de koffiepauze kwam Flupkes met Saariaho de ontmoetingsplek binnen. Ook de beheerder wist niets van Jazzmine Firenzes en Havans infiltratie en kende hen niet, behalve dat hij een kort gesprekje voerde met iedereen die zich aanmeldde om barvrijwilliger te worden. Ze had er het gevoel aan overgehouden dat hij moeite had met haar extraverte enthousiasme, alsof hij bang was voor een beetje te veel leven in de brouwerij. Maar misschien was hij gewoon overprikkeld door de aanhoudende dreiging van de oudevrouwenterreur. Toch moest hij teleurgesteld zijn dat juist op het moment dat hij de privédetective rondleidde het rustig was en de overlast gevende dames nergens te bekennen waren.

“Normaal zijn ze er altijd bij de cursus Veilig In Eigen Huis, daar is het ook begonnen.”

“Kunnen we ergens ongestoord praten?”

“Natuurlijk. Daar, op kamer 3. Wil je koffie?”

“Ik bestel wel. Wat wil je erin?”

“Zwart.”

Iedereen was inmiddels voorzien en Jazzmine Firenze was al bezig met opruimen.

“Zit er nog koffie in de kan?”

Ze draaide zich naar hem om en zei: “Er is nog.”

“Twee, eentje zwart en eentje met melk.”

“Suiker en melk staan daar op het hoekje, meneer.”

“O ja. Je bent nieuw hier, is het niet?”

“Vandaag mijn eerste dag, meneer.”

“Bevalt het?”

“Even was het erg druk, met de koffiepauze, maar voor de rest is het een rustige ochtend. De mensen hier zijn erg aardig.”

Saariaho ging met de koffie naar kamer 3, waar Flupkes aan een tafel zat en telefoneerde. Toen hij het gesprek had beëindigd vroeg Saariaho: “Vertel me precies hoe het begonnen is.”

“Een tijd geleden zijn we begonnen met een cursus die ouderen leert hoe ze tot op hoge leeftijd veilig in eigen huis kunnen blijven. Daar was heel veel belangstelling voor. Maar bij de tweede bijeenkomst bracht een vrouw die er de eerste keer ook bij was geweest een paar vrouwen mee, en er voegde zich ook een man bij hen. Ze maakten het de cursusleider bijna onmogelijk zijn werk te doen. Na afloop sprak hij me erop aan en vroeg me de vrouwen aan te spreken. Dat deed ik en ze leken ontvankelijk voor wat ik te zeggen had, maar de volgende keer verziekten ze de bijeenkomst opnieuw. Het kwam erop neer dat ze inspraak wilden, actief betrokken wilden zijn. Een bij ons aangesloten ouderenwerker vond dat geen slecht idee en stelde voor dat ze een soort denktank gingen vormen die het bestuur zou adviseren. Dat zou de angel eruit halen, meende hij. Het bestuur ging akkoord, op voorwaarde dat hun adviezen niet bindend waren en alleen schriftelijk aan het bestuur gepresenteerd werden. Ze noemden de denktank ‘theekransje’.

“Wie? Het bestuur?”

“Het bestuur, ik, de ouderenwerker, uiteindelijk ook zij, maar het zou me niet verbazen als ze het onderling een andere naam gaven, Alberta en de Rebellenclub of zo.”

“Alberta?”

“De woordvoerster van de groep. Een oude vrouw die er gedistingeerd uitziet maar in werkelijkheid een gemeen kreng is. Akelig mens.”

Saariaho zei niet dat hij haar kende, dat ze een paar dagen eerder bij hem was geweest, maar hij had nu wel een ingang, ook al kwamen ze die dag niet opdagen. Hij pretendeerde een droge keel te hebben om zonder achterdocht te wekken contact te kunnen maken met Jazzmine Firenze achter de bar.

“Ik ben bang dat we toch een zaak aangenomen hebben waarbij je bejaarde billenknijpster betrokken is,” zei hij tegen haar.

“Weet ik. Daar zit ze. Ze klaagde dat het schoteltje niet schoon was.”

“Herkende ze je?”

“Nee, toen was ik een jongen. Ik had zelfs een snor, nou ja, een snorretje. Nooit gedacht dat me dat zou lukken, met al die hormonen die ik slik. Misschien herkent ze me als ze me in de kont knijpt.”

“Ik ben blij dat je die snor afgeschoren hebt. Die stond je niet want je leek nog steeds niet op een jongen.”

“Dat beschouw ik als een compliment. Ik heb er trouwens iedereen mee voor de gek gehouden.”

“Mensen zien alleen wat ze verwachten te zullen zien. Zaken die buiten dat patroon vallen worden genegeerd.”

“Ga je met dat mens praten?”

Omdat een andere barvrijwilliger met een dienblad vol smerig servies aan kwam lopen beperkte Saariaho zich tot een knikje. Jazzmine Firenze gaf hem snel het gevraagde glas water en ging verder met het zetten van een verse kan koffie. Alberta had Saariaho nog niet gezien, of liet het niet merken. Net toen hij naar haar toe wilde gaan verzamelde zich een groepje rondom haar. Tegelijk begonnen ze allemaal ‘verse koffie’ te scanderen. Omdat Jazzmine Firenze net koffie aan het zetten was voelde ze zich aangesproken en maande hen nog even geduld te zetten, maar daar doelden ze niet op. Ze breidden hun leuze uit met ‘vers gemalen, van verse bonen’ en ‘goudmerk, geen slootwater’. Saariaho moest lachen om de onbenullige onschuld van de actie. Flupkes stond in de deur van kamer 3 toe te kijken en maakte Saariaho attent op Alberta; hij knikte en liep naar haar toe. Het scanderen was aanvankelijk steeds luider geworden maar nu ging de samenhang verloren en raakten de meesten buiten adem; eentje kreeg een hoestbui. Alberta richtte zich tot Flupkes en riep: “Weg met die niet te zuipen armesloebersrobusta.”

Hij antwoordde: “Je weet hoe het werkt, Alberta. Formuleer een voorstel, stel het op papier en lever het in bij het bestuur.”

Alberta stak haar tong uit tegen hem en zei tegen haar medestanders: “Kom, laten we naar de lunchroom gaan. Daar hebben ze echte koffie.”

Saariaho ging voor Alberta staan en zei: “Kan ik u eerst even privé spreken? Het is sowieso nog geen lunchtijd.”

“Hoezo privé? Iedereen mag...”

Toen herkende ze Saariaho en zei: “Natuurlijk.”

Tegen de anderen zei ze op haar te wachten. Flupkes stelde kamer 3 beschik-baar. Saariaho had de deur nog niet achter zich gesloten of Alberta barstte los: “Dus je neemt mijn opdracht niet aan maar komt me wel hier bespioneren. Ik had het kunnen weten, privédetectives zijn achterbakse creaturen, het zit in de aard, zoals het in de aard van een kat zit vogeltjes te vermoorden en op te eten.”

“Toen ik door Flupkes voor deze zaak gevraagd werd wist ik niet dat u erbij betrokken was.”

“Dus iets onnozels, want dat moet het wel zijn als Flupkes het vraagt, neem je zonder aarzelen aan, maar een zaak op leven en dood, die ik je voorlegde, wijs je af? Wat een stuk onbenul ben je.”

“Precies. Ik ben te onbenullig voor een zaak op leven en dood, exact wat ik u de vorige keer verteld heb, en daarom richt ik me op de kwestie van de overlast gevende oude dames, om te ontdekken dat u zich in het centrum ervan bevindt.”

“Nou, veel plezier ermee,” zei ze en beende de kamer uit. Ze was al weg met haar gevolg toen Flupkes zich op de hoogte kwam stellen.

“Het ging zeker niet zo goed?”

Saariaho hoorde een ondertoon van leedvermaak in zijn stem en antwoordde: “Ik maak vorderingen.”

Nu de rust was weergekeerd ging hij weer; Havans cursus was afgelopen en zij voegde zich buiten bij hem.

“Een beetje zielig voor Jazzmine Firenze, nu we haar alleen achterlaten,” zei ze.

“Wacht maar.”

Nog geen minuut later kwam ze aanrennen.

“Heb je er de brui aan gegeven?” vroeg Havan geamuseerd.

“Ik weet niet waar mijn brui is maar mijn dienst zit erop. Ik denk dat ik dit blijf doen, ook nadat we met onze zaak klaar zijn. Zo leuk, al die mensen met hun pietluttig geklaag en nietszeggende verhaaltjes over de hond of de buren of de kleinkinderen. Heerlijk. Het geeft me het gevoel dat ik een betekenisvol leven leid.”

“Zo, die moet stoom afblazen,” grinnikte Havan.

Een ambulance en twee politiewagens passeerden met loeiende sirene.

“Wil je gaan kijken wat er aan de hand is?” vroeg Saariaho aan Havan.

“Niet echt.”

“Ik ook niet,” zei Jazzmine Firenze. “Ik heb achter de bar staand al genoeg schokkends meegemaakt.”

III

 

Mevrouw Alberta had na het bezoekje aan de lunchroom afscheid genomen van haar gevolg en liep alleen door de binnenstad en passeerde een steiger die opgebouwd werd vanwege herstelwerk dat dringend aan de voorgevel net onder de dakgoot uitgevoerd moest worden. Een zware hamer schoot uit de hand van een van de arbeiders, viel naar beneden omdat de netten nog niet opgehangen waren, en kwam terecht op mevrouw Alberta’s hoofd. Ze stierf ter plekke. Na een kort onderzoek deed de politie het af als een ongeluk, besloot de man niet te vervolgen en stond toe dat men verder ging met het bouwen van de steiger. Omdat de motor van de rebellenclub was weggevallen verwachtte Flupkes geen problemen meer en beschouwde de zaak als afgedaan; zo deelde hij Saariaho mee.

Een week later stond een andere oude vrouw aan Saariaho’s deur. Ze heette Bastiaanse, zei Alberta te kennen omdat ze ook het theekransje bezocht en wist dat Alberta Saariaho’s hulp had ingeroepen. Hij herkende haar niet van zijn bezoek aan het wijkcentrum.

“Ik ben de vrouw die lastig gevallen word door Obus437,” zei ze toen hij haar naar zijn kantoor geleid had en haar een kop koffie had voorgezet. “Vanmorgen kreeg ik een telefoontje van hem. Hij zei dat wat Alberta overkomen is ook met mij gebeurt als ik iemand anders erbij haal.”

“Dan loopt u een groot risico door hierheen te komen.”

“Dat weet ik, maar ik ben ten einde raad. Ik moet morgen honderdvijftig-duizend euro betalen, anders heeft dat ook ernstige gevolgen, zei hij. Ik kan dat niet betalen van mijn AOW. Ik weet niet wat ik anders kan doen dan uw hulp inroepen.”

“Weet hij dat u geen vette spaarrekening hebt?”

“Dan moet ik mijn huis maar verkopen, zegt hij. Alsof dat van vandaag op morgen lukt. Letterlijk.”

“Bent u bij de politie geweest?”

“Ze blijven erbij dat wat Alberta overkomen is een ongeluk was.”

“Wat zeggen ze over de bedreigingen die u ontvangen hebt?”

“Ik ben een half seniele vrouw die spoken ziet en de toegang tot het internet ontzegd moet worden omdat ik geen benul heb hoe men online met elkaar omgaat. Ik maak van een mug een olifant, zeggen ze, want het zijn maar kwajongensstreken.”

“De politie heeft blijkbaar nog steeds geen clou hoe met online bedreigingen om te gaan.”

Saariaho belde Havan, die naar het politiebureau ging om te achterhalen wie de man met de uit de hand schietende hamer was. Ze ving bot. Daarna ging ze naar de plek waar het ongeluk gebeurd was. Ze vroeg naar de naam en het adres van de man. De voorman zei dat de man met de hamer niet meer op het werk was verschenen, kennelijk geschrokken van wat gebeurd was. Havan drong aan en de man moest toegeven dat hij de man helemaal niet kende, hem nooit eerder gezien had en niet wist hoe hij heette. Toen ging ze naar Saariaho om verder te overleggen. Om enige logica in de situatie te ontdekken en er grip op te krijgen vroeg ze aan mevrouw Bastiaanse of ze wist of Alberta een vaste dagroutine volgde.

“O, ja. Elke dag was volgens een vaststaand schema ingepland. Dat ze tijd had gevonden hierheen te komen verbaasde me nogal, hoewel ze volgens mij ook elke dag tijd inruimt voor onvoorziene gebeurtenissen. Ik weet niet wat ze deed als er niets onvoorziens gebeurde.”

Het gebeurde na onze ontmoeting met haar in het wijkcentrum,” zei Saariaho. “De ambulance die ons passeerde was waarschijnlijk op weg naar haar.”

“Dus je wil zeggen dat het niet tot haar vaste routine behoorde om op dat moment langs die plek te lopen.”

“O, jawel,” zei mevrouw Bastiaanse. “We gaan elke maandag rond het middaguur naar die lunchroom en blijven er precies een uur. Ik was er afgelopen keer niet bij maar het gaat eigenlijk altijd hetzelfde. Om precies één gaat Alberta alleen naar huis. De anderen blijven vaak nog een half uurtje.”

“Alleen ‘s maandags?”

“Ja.”

“Als ze elke maandag op dezelfde tijd die route liep was het een koud kunstje haar op te wachten, zich voor te doen als steigerbouwer en het juiste moment af te wachten om die hamer op haar hoofd te mikken,” zei Havan.

“Maar dan moet de dader haar al langere tijd gevolgd hebben. Woonde ze alleen?”

“Ze was weduwe. Haar man is vrij jong overleden aan een hartaanval, wat me absoluut niet verbaast.”

Ze legde de envelop die Alberta hem eerder had willen overhandigen op tafel.

“Alsof ze het voorzag, gaf ze me deze envelop de dag voor het ongeluk. Ze zei dat ik misschien meer succes had bij u.”

Deze keer nam Saariaho het geld wel aan.

“Waarom was u er vorige week maandag niet bij?” vroeg Havan.

“Niets bijzonders. Een koutje. Maar met al dat oude volk kun je geen risico nemen. Maar het is nu weer over.”

“Tijd om te achterhalen wie Obus437 is.”

“Ik bel mijn broer.”

Havan stuurde haar broer naar Bastiaanses huis, waar ze zelf ook met de oude vrouw heen ging; Saariaho had met Jazzmine Firenze afgesproken om naar de matineevoorstelling in de bioscoop te gaan. Hij haalde haar met de fiets op en samen reden ze erheen.

“Het is een seniorenvoorstelling,” zei Jazzmine Firenze toen ze bij het theater kwamen.

“Ik ben een senior en jij bent mijn begeleider.”

“Waar heb je dan begeleiding bij nodig?”

“Bij het kiezen van de film. Daar heb ik altijd erg veel moeite mee en dan wordt de rij achter me zo lang. We hebben Killers Of The Flower Moon, de nieuwe van Martin Scorsese, maar die duurt wel drieëneenhalf uur, en in de andere zaal hebben we Winchester ‘73, een oude zwart-wit western met James Stewart.”

“Maar die heb je al gezien.”

“Ja, maar nooit op het grote scherm.”

“Westerns zijn zo eendimensionaal, racistisch en vrouwonvriendelijk.”

“Ze zijn inderdaad over het algemeen niet erg woke, zeker niet die heel oude.”

“Weet je, ik heb eigenlijk helemaal niet zo’n zin om film te kijken. Zitten we uren naast elkaar stil te zijn. Laten we iets anders gaan doen.”

“Zoals?”

“We kunnen langs de rivier gaan lopen. Volgens mij gaat het ondanks die bewolking niet regenen vandaag.”

“Dus je wilt praten?”

“Dat hebben we al lang niet meer gedaan. Tenminste niet echt, over ons.”

“Ik dacht dat jij het was die afstand hield.”

“Klopt, dat deed ik ook. Dat doe ik ook. Maar dat wil niet zeggen dat we nergens over kunnen praten.”

“Als we naar de film gaan, kunnen we erna daarover praten.”

Saariaho’s telefoon ging. Voordat hij de kans had op te nemen zei Jazzmine Firenze: “Zoals zo vaak is de telefoon je redding.”

“Ik kan er ook niets aan doen dat ik vaak om raad of hulp gevraagd word.”

Het was Havan, dus zette hij de telefoon op speaker.

“Er sloop iemand rond het huis van Bastiaanse toen we aankwamen.”

“Heb je assistentie nodig?”

“Ik kan haar niet alleen laten. En Flores trouwens ook niet. Ik zag hem in een rood Volkswagenbusje wegrijden, richting de brug.”

“Hoe lang geleden?”

“Een minuut.”

“Oké. Ik ben met de fiets, maar ik kan hem misschien aan deze kant zien aankomen. Dan weet ik in elk geval in welke richting hij gaat.”

Hij gaf Jazzmine Firenze de sleutels van zijn auto.

“Ik geef nog door waar je me kunt oppikken.”

Het was een oude fiets die hij bij zich had want zijn goede fiets zou hij nooit een paar uur in de binnenstad onbeheerd achterlaten, zelfs niet ‘s middags. Hij vond het dus niet erg om toen hij de rode Volkswagen van de brug zag komen de fiets onder de auto te gooien. Toen de auto over de fiets reed verloor hij de macht over het stuur en kwam tegen een lantaarnpaal tot stilstand. Saariaho hoopte dat behalve de chauffeur niemand had gezien dat het geen ongeluk was maar een opzettelijke actie.

Hij opende het portier aan de bestuurderskant. Het verbaasde hem te zien wat voor iemand achter het stuur zat. Hij moest van dezelfde leeftijd zijn als de vrouwen die hij chanteerde en zag er met zijn grijze ringbaard, driedelig grijs pak en rode stropdas niet uit als iemand die een Volkswagenbusje reed. Jaloers keek Saariaho naar de volle bos netjes achterovergekamd haar en streek onbewust over zijn eigen flink uitdunnende schedel. Omdat de man geen gordel om had was hij met zijn borstkas vol tegen het stuur geklapt. Hij zat er versuft en met een van pijn verbeten gezicht bij; waarschijnlijk had hij wat ribben gekneusd of, gezien zijn osteoporoserijpe leeftijd, misschien zelfs gebroken. De man was in elk geval niet in staat om te rijden. Saariaho duwde de man naar het bijrijdersgedeelte, nam zelf plaats achter het stuur en reed weg. Hij keek om zich heen: de auto’s reden door alsof niets gebeurd was, de joggers renden door alsof er buiten de door henzelf vastgestelde limieten niets bestond; slechts enkele voetgangers en fietsers hadden stilgehouden om te zien wat zich hier afspeelde. Toen hij de Mississippilaan opreed hoorde hij in de verte politiesirenes, maar ze kwamen niet dichterbij dus waren op weg naar de plaats van het ongeluk. Dat degenen die waren blijven staan kijken een goed signalement van hem zouden kunnen geven, misschien zelfs zijn naam kenden en zouden noemen, was van latere zorg. Eerst een plek opzoeken om de man aan de tand te voelen. Die begon zich intussen te realiseren wat er aan de hand was, dus veel tijd had hij niet. Hij had slechts fysieke kracht om de man in bedwang te houden en wilde niet dat de man hem belaagde terwijl hij achter het stuur zat, dus stopte hij de auto en keek hem aan. De man had nog steeds erg veel pijn maar leek inmiddels wel weer helemaal bij zijn positieven.

“Ik ben Saariaho. Wie bent u?”

“Wat bezielt jou om mijn auto te kapen en mij te ontvoeren?”

“Sorry, maar ik zag geen andere manier.”

“Een manier om wat te doen?”

“U tot stoppen te dwingen.”

“Waarom zou je me tot stoppen willen dwingen?”

“Wat deed u bij het huis van mevrouw Bastiaanse?”

“Hoe weet je dat?”

“U bent daar gesignaleerd. U gedroeg zich verdacht.”

“Ik ben haar broer.”

“Als dat zo was zou ze u wel herkend hebben.”

“Ze is stekeblind. Ze heeft me van die afstand gewoon niet herkend, zag alleen een bewegende grijze vlek.”

“Ze herkende uw auto, die toch erg opvalt, ook niet.”

“Het is niet mijn auto. Ik heb hem van de garage in bruikleen totdat mijn eigen auto uit de reparatie komt. Ze hadden geen andere tot hun beschikking.”

“Waarom ging u er vandoor toen u uw zus zag?”

“Er waren twee ongure types bij haar. Ze had me verteld over die bedreigingen die ze via de computer had gekregen en ik dacht dat ze haar te pakken hadden gekregen. Dus ging ik ervandoor om de politie te waarschuwen.”

“Die ongure types zijn mijn partners en zij zijn er juist om haar te beschermen. Kon u niet vandaaruit bellen? Dat scheelt veel tijd, toch cruciaal in zo’n omstandigheid, hoe verkeerd ook ingeschat door u.”

“Kijk nou toch, de pot verwijt de ketel een verkeerde inschatting te hebben gemaakt. Je hebt me verdomd veel pijn gedaan. Ik denk dat ik naar het ziekenhuis moet.”

“Ik zal u meteen brengen. Maar waarom belde u niet meteen?”

“Omdat er nergens meer telefooncellen zijn en ik niet zo’n draagbare telefoon heb.”

Op dat moment kwam Jazzmine Firenze aanrijden in Saariaho’s auto. Toen de oude man haar zag veerde hij meteen op en verdween alle wantrouwen ten opzichte van Saariaho. Hij leek zelfs geen pijn meer te hebben.

“Mag zij mij naar het ziekenhuis brengen?” vroeg hij iets te geestdriftig. Saariaho keek Jazzmine Firenze aan en glimlachte.

“Natuurlijk, meneer,” zei ze en nam de man bij de arm om hem naar de andere auto te brengen.

Ook de politie had hen intussen gevonden. Saariaho deed het hele voorval af als een mislukte, uit de hand gelopen grap en de oude man bevestigde het.

 

IV

 

Flores was succesvoller bij zijn pogingen te achterhalen wie zich achter de schuilnaam Obus437 verborg. Geen naam maar wel een IP-adres en daaraan gekoppeld een locatie. Obus437 dacht kennelijk dat je bij het chanteren en bedreigen van oude vrouwen niet voorzichtig hoefde te zijn. Jazzmine Firenze arriveerde een uur later met de oude man in het huis van zijn zus. De ontmoeting met Saariaho’s fiets had hem twee gekneusde ribben en een bloeduitstorting midden op het borstbeen opgeleverd. Na op de Eerste Hulp behandeld te zijn was hij met een grote pot zware pijnstillers naar huis gestuurd. Nu de hele club bij elkaar was wilde Saariaho taken verdelen.

Flores was een wat plomp uitziende nerd met onverzorgde krullen en een bril die verried dat hij al heel erg lang met zijn neus te dicht op een beeldscherm zat, en dus totaal ongeschikt om, wat Saariaho oorspronkelijk in gedachte had, mevrouw Bastiaanse te beschermen. Haar broer, die Constantijn bleek te heten, was echter een gepensioneerde marechaussee en bood zich spontaan aan.

“Maar u bent gewond,” zei Saariaho.

“Ik heb erger meegemaakt,” reageerde Constantijn zonder te pochen.

“En u zit onder zware pijnstillers,” zei Jazzmine Firenze.

“Dat heb ik onder controle. Ik laat het niet zover komen dat ik er suf van word of dat het mijn beoordelingsvermogen beïnvloedt.”

“Heeft u iets om uzelf en uw zus te beschermen, mocht het nodig zijn?” vroeg Havan.

Een ondeugende glimlach verscheen op zijn gezicht toen hij zei: “Nu moet ik mijn geheim verklappen. Zelfs mijn zus weet het niet.”

Toen hij opstond leek het alsof hij nauwelijks belemmerd werd door zijn verwondingen maar Jazzmine Firenze, die recht tegenover hem zat, zag hem de pijn verbijten. Even later kwam hij terug en hield trots een pistool in de hand.

“Verstopt onder de kleerkast op de logeerkamer. Een afgedankte Glock 17. Het lukte me er eentje achterover te drukken. En een doos munitie. Ik heb er nog nooit mee geschoten, heb al twintig jaar geen wapen meer afgevuurd, maar volgens mij is het net als zwemmen: als je in het diepe wordt gegooid ga je vanzelf weer zwemmen.”

“Houd het liever bij watertrappelen en bel mij,” zei Havan.

Flores ging naar huis, blij eindelijk bij iets belangrijks betrokken te zijn, en nog wel een zaak van zijn zus; Jazzmine Firenze besloot te blijven om de oude man in de gaten te houden en hem ervan te weerhouden het pistool te gebruiken, wat ze niet hardop zei maar tegen Saariaho fluisterde, Havan ging met Saariaho mee naar waar volgend Flores’ gegevens Obus437 zich ophield: een zich in het ziekenhuis bevindende winkel gespecialiseerd in medische hulpmiddelen. De ingang bevond zich op een indoor pleintje gelegen achter de entree met de balie. Er waren meer winkels gevestigd, en een restauratie met een terrasje.

“Zullen we eerst iets drinken en de tent observeren?”

Saariaho stemde in. Hij dronk koffie, zij thee. Terwijl ze er zaten viel hun niets bijzonders op. Er gingen mensen bij de winkel naar binnen en ze kwamen er ook weer uit, soms met een hulpmiddel zoals een elleboogkruk, soms met lege handen. Ook verplegend personeel deed de winkel aan.

“Het is geen dekmantel maar een bonafide zaak,” constateerde Saariaho.

“Misschien is chantage voor de winkelier een lucratieve bijverdienste. Of een hobby,” lachte Havan. “Misschien vindt hij zo zijn slachtoffers. Hij vraagt hun gegevens, te goeder trouw geven ze hun adres en telefoonnummer.”

“En hun emailadres. Slim.”

“Naar wat wat hij verkoopt zijn we op zoek?”

“Iets wat hij gegarandeerd niet op voorraad heeft, zodat we reden hebben terug te komen. Iets zogenaamd voor je moeder.”

Havan protesteerde: “Je gaat echt niet mijn moeder als lokaas gebruiken.”

“Niet direct, natuurlijk. Maar ons zal hij niet gaan chanteren. Als we over een paar dagen terugkomen met je moeder wordt hij wellicht wel geprikkeld. Intussen maken wij een fake account aan voor haar.”

“Dan is mevrouw Bastiaanse al dood, als hij zich aan zijn dreigementen houdt.”

“We zorgen dat dat niet gebeurt. We blijven constant bij haar.”

“Zo’n ding voor de knie. Ze staat de hele dag in de keuken en heeft een zwakke knie.”

“Zo komen we ergens. Drink je thee op, dan gaan we een kijkje nemen.”

“Samen? Dan kent hij allebei onze gezichten.”

“Je hebt gelijk. Ga jij maar, jij lijkt het meest op je moeder.”

“Wacht even. Zie je die vent daar aan het tafeltje zitten? Die met de laptop.”

“Denk je dat hij ons beoogd doelwit kan zijn en dat hij inbreekt op de wifi van de winkel?”

“Het is mogelijk. Laten we het gaan vragen aan de koffiejuffrouw.”

De vrouw die achter de kassa stond bij de restauratie knikte.

“Ja, die kennen we. Hij komt regelmatig en gaat altijd aan dat tafeltje zitten.”

“Werkt hij ergens in het ziekenhuis?”

“Nee. Kijk maar hoe hij eruitziet.”

Met zijn bleke huid, warrig haar, ongeschoren kaken, vale jeans, hoodie en afgetrapte sneakers zag hij er inderdaad niet uit als een medewerker van het ziekenhuis of van welk bedrijfje dat hier in de hal een dependance had dan ook, zelfs niet in zijn vrije tijd.

“Dus een patiënt of bezoeker.”

“Ook dat niet. We zien hem nooit verder het ziekenhuis ingaan. Hij komt altijd van buiten, bestelt een warme choco, zelfs als het warm weer is, gaat aan dat tafeltje zitten, haalt zijn laptop tevoorschijn, is daarop bezig totdat hij de chocomelk op heeft en gaat dan weer.”

“En als het tafeltje bezet is?”

“Ik zie hem alleen als het tafeltje vrij is. Hij legt eerst zijn jas op de stoel en komt dan pas zijn bestelling plaatsen.”

De andere vrouw die in de restauratie werkte en terwijl ze een klant aan het bedienen was al zichtbaar popelde om zich in het gesprek te mengen zei: “Hij kijkt nooit om zich heen.”

“En als hij wel om zich heen kijkt is het heel stiekem,” zei de eerste.

“Maar hij kijkt nooit om zich heen. Nooit,” benadrukte de andere haar eerdere stellingname.

“We gaan eens een praatje met hem maken,” zei Saariaho.

“Zijn jullie van de ziekenhuisbeveiliging?” vroeg de eerste. “We hebben onze baas al een paar keer attent gemaakt op die gast.”

“We zijn dus blij dat er eindelijk naar ons geluisterd wordt.”

“Want hij zet de beker nooit in de kast voor het vuile servies maar laat die altijd op de tafel staan.”

Toen Saariaho en Havan naar de man toe wilden gaan was hij al opgestaan; hij liep naar de uitgang.

“Ze heeft gelijk,” zei Havan en wees naar het dienblad op het tafeltje, waarop de beker, met slierten opgedroogde chocolademelk langs de buitenkant en resten melkschuim op de rand, achtergelaten was.

“Laten we hem niet tegenhouden maar zien waar hij heengaat,” zei Saariaho. De man had zijn fiets echter aan de voorkant staan terwijl Saariaho de auto aan de achterkant van het ziekenhuis op de grote parkeerplaats gezet had.

“Ik loop achter hem aan en kijk in welke richting hij gaat, jij pikt me met de auto op,” zei Havan.

Hoewel ze zich niet konden voorstellen dat ze zichzelf verraden hadden en hij dus niet kon weten dat iemand hem achtervolgde zette hij er toen hij op de fiets zat een flinke vaart in en was al uit het zicht verdwenen toen Saariaho Havan oppikte. Ze reden net als de man in de richting van het centrum maar hadden hem nog niet in het oog toen ze de bebouwing bereikten.

“Heeft hij soms een elektrische fiets? Of zo’n fat bike?”

“Integendeel, een oude krakfiets met fietstassen.”

“Hij zag er niet bepaald krachtig en sportief uit.”

“Daar! Daar is hij!” riep Havan en wees naar de zijstraat aan de rechterkant. Saariaho was echter te laat om af te kunnen slaan en kon vanwege achterop komend verkeer ook niet een stuk in de achteruit, dus reed hij door en sloeg de volgende zijstraat in. Toen hij opnieuw de zijstraat rechts nam kwam de fietser hem tegemoet. Saariaho gaf gas en reed recht op hem af, zodat de fietser moest uitwijken, met het voorwiel de stoeprand raakte en het evenwicht verloor.

“Jij bent een heuse wegpiraat,” zei Havan toen ze uitstapte. De man begon te schelden.

“Sorry voor de rijstijl van mijn partner,” zei ze.

Toen Saariaho uitstapte kreeg hij ook de volle laag van de man. Omdat de man tijdens de tirade geen aandacht meer had voor Havan kon zij ongemerkt de laptop uit de fietstas pakken. Saariaho gaf de man een sigaret om van de schrik te bekomen en voordat de man zich realiseerde wat gebeurde zaten Saariaho en Havan weer in de auto en reden weg.

“Misschien wel handig om me van tevoren in te lichten over wat je in je hoofd hebt,” zei Havan.

“Hoezo? Het ging toch perfect? Precies zoals ik me voorgesteld had. Ik vertrouw op je.”

“Ja, zal wel. Maar als hij aangifte doet kan ik een terugkeer naar de politie wel vergeten.”

Havans gezicht betrok plotseling.

“Je deed het toch niet daarom?”

“Natuurlijk niet. Dat zou ik nooit doen. Ik laat jou je eigen keuze. En het was jouw keuze om de laptop te jatten.”

“Waar jij zoals je net zelf suggereerde op anticipeerde.”

“Ik anticipeerde nergens op. Ik wachtte gewoon af wat zich zou voordoen. Je kunt me niet het aanzetten tot diefstal aanwrijven.”

“Je weet je aardig goed in te dekken. Pas nog op bezoek geweest bij advocaat Beer?”

Voordat ze ermee naar Flores gingen wilden ze eerst bij mevrouw Bastiaanse kijken hoe de situatie daar was. Onderweg bekeek Havan de inhoud van de laptop. Niets was versleuteld. Het stond er allemaal open en bloot, letterlijk. De man had een voorkeur voor fysiek beschadigde of misvormde vrouwen om aan zijn gerief te komen.

“De man is duidelijk rijp voor de psychiater,” zei ze met mededogen in haar stem.

“Nou ja, zo lang hij ze niet eerst zelf tegen hun wil verminkt.”

“Jij bent kennelijk een stuk toleranter dan ik.”

“Ik moedig het niet aan, ik keur het niet eens goed, maar ik weiger iemand te veroordelen vanwege iets wat zich in zijn hoofd afspeelt en in dat hoofd blijft. Wat niet wegneemt dat hij inderdaad flink zou opknappen van langdurige intense therapie.”

“Niets over het bedreigen van oude dames. We hebben ons blijkbaar vergist. Wat doen we met de laptop?”

“Ik wil dat je broer er toch naar kijkt. Misschien is er een geheim compartiment dat wij leken niet kunnen zien.”

“Precies mijn idee.”

Omdat Flores niet ver van mevrouw Bastiaanse woonde kwam hij tegelijk met Saariaho en Havan aan. De oude vrouw was al tien jaar weduwe en niet meer gewend zoveel mensen over de vloer te hebben. Ze voelde zich het middelpunt van het universum. Ze zorgde voor een constante aanvoer van drankjes en hapjes en toen ze zag dat haar voorraad, berekend op een vrouw alleen met slechts een of twee bezoekjes per week, snel slonk stuurde ze haar broer eropuit om meer te gaan kopen. Ze wilde zelfs voor de hele meute koken maar zag ervan af toen Jazzmine Firenze en Havan aangaven vegetariër te zijn en ook Saariaho, die op zijn oude dag zijn eigen jeugdige idealisme begon te hervinden en herwaarderen, zei liever geen vlees te eten.

“Ik neem aan dat vegetarisch eten iets anders is dan alleen maar het vlees weglaten,” zei ze verontschuldigend, “en ik weet niet hoe ik dat moet doen.”

“Als u wil kan ik u helpen,” bood Jazzmine Firenze aan. “Ik kan goed koken.”

Daar had mevrouw Bastiaanse best wel oren naar want ze wilde niets liever dan weer eens alle stoelen aan de eettafel bezet zien. Weer eens een volledig gedekte tafel en niet alleen dat eenzame bordje aan de kop van de tafel met uitzicht op de televisie. Ze gaf Jazzmine Firenze geld om boodschappen te gaan doen. Na inspectie van de voorraadkasten kwam Jazzmine Firenze tot de conclusie dat, op uien en knoflook na, alles wat ze in het hoofd had om te bereiden ingekocht moest worden. Ze nam Saariaho’s auto; Havan ging met haar mee.

Terwijl Flores onderzocht of ergens op de gejatte laptop zich een verborgen deel bevond sloeg de desktop van mevrouw Bastiaanse alarm. Ze dacht dat het de kalender was die haar attent maakte op een afspraak. Deze dinsdagmiddag was immers al een tijd lang gereserveerd voor het theekransje en aangezien de dagen voor mevrouw Bastiaanse allemaal op elkaar leken gebruikte ze de kalender op haar computer als geheugensteuntje en om haar ruim op tijd te waarschuwen zodat ze nog de gelegenheid had om zich klaar te maken voor wat volgens de kalender op de planning stond.

“Is het dinsdag?” vroeg ze. Saariaho knikte.

“Ik dacht toch echt dat ik het theekransje van de agenda geschrapt had,” ging ze verder. “Op de begrafenis van Alberta hebben we afgesproken een pauze in te lassen om de zaak te laten bezinken en daarna heb ik de theekransjes in de agenda geschrapt. Ik moet iets verkeerd gedaan hebben want dit is niet het normale geluid.”

“Blijf rustig zitten, mevrouw,” zei Flores, die de desktop binnen handbereik had. “Ik doe het wel.”

Het was geen melding van de kalender van mevrouw Bastiaanse; het was een bericht van Obus437. Omringd door groene doodshoofden stond met rode letters op het scherm: ‘Iemands laatste uur heeft geslagen.’

“Vage boodschap,” zei Saariaho.

“Wacht,” zei Flores, “er staat nog meer.”

Saariaho liep naar de computer en keek.

“Het lijkt wel een disclaimer.”

“De beruchte kleine lettertjes van een overeenkomst,” zei Flores. “Die lees ik nooit.”

“Ik denk dat het in dit geval wel eens verstandig zou kunnen zijn.”

De toegevoegde tekst luidde: ‘U heeft zich niet aan de voorwaarden gehouden. De gevolgen zijn uw verantwoordelijkheid.’

Saariaho belde onmiddellijk naar Jazzmine Firenze. Ze nam niet op. Hij belde Havan. Ook zij nam niet op.

“Denk je dat ze gevaar lopen?” vroeg Flores met benepen stem.

“Ik vertrouw erop dat ze goed op zichzelf passen en alert zijn. Je zus is een prof en Jazzmine Firenze een natuurtalent.”

“Maar waarom nemen ze niet op?”

“Goede vraag.”

“Er is iemand aan de deur,” zei Constantijn, die net ontwaakte uit zijn middagdutje op de bank.

“Het kan niet zijn dat ze al terug zijn,” zei Saariaho. “Mevrouw Bastiaanse, verwacht u iemand?”

“Nee. Misschien de buurvrouw.”

Constantijn stond op en liep naar de deur, mompelend: “Waarom belt ‘ie niet aan?”

Alsof degene aan de deur hem gehoord had en hem gelijk moest geven en zijn nalatigheid wilde corrigeren ging de bel. Constantijn opende de deur van de huiskamer naar de gang.

“Stop!” riep Saariaho, die het zaakje niet vertrouwde, maar de oude man hoorde hem niet. Saariaho zette een sprint in om hem te beletten de deur te openen en kon hem nog net achter de kast met jassen en schoenen die in de gang stond trekken. Met een enorme knal vloog de voordeur open. Nee, hij vloog niet open, hij barstte uit elkaar. Houtsplinters boorden zich in Saariaho’s en Constantijns onderbenen en enkels.

Het had even fel geregend toen Jazzmine Firenze en Havan met twee volle manden de Chinese toko uitliepen om het gekochte spul in de auto te zetten, maar de bui was intussen opgehouden. Toen ze buiten de winkel kwamen ging bij allebei tegelijk de telefoon.

“Vreemd, wel vijf berichten. Was er in de winkel soms geen bereik?”

“Ik denk het, ik heb er zes. Niks gehoord binnen,” reageerde Jazzmine Firenze.

Hun werd meteen duidelijk dat iets ernstigs gebeurd was. Havan belde Flores, die met horten en stoten zijn verhaal deed. De verwondingen bleken mee te vallen maar zowel Saariaho als Constantijn waren naar het ziekenhuis gebracht om behandeld te worden.

“Mevrouw Bastiaanse?”

“Met haar broer mee in de ambulance.”

“Ga naar huis, Flores, en doe voor niemand open behalve voor mij.”

“Kan ik de laptop meenemen?”

“Ja. Heb je iets gevonden?”

“Ik weet niet precies wat, maar er is iets vreemds met dat ding aan de hand.”

“Lijkt me geen probleem.”

“En ik neem de desktop van mevrouw Bastiaanse ook mee. Ik kan hier niet werken, met al dat dwarrelend stof en politiemensen.”

“Hebben ze die niet nodig als bewijsmateriaal?”

“Ze is een oude vrouw. Het komt niet eens bij hen op dat zij een computer heeft.”

“Lang leve de politie,” mompelde Havan sarcastisch.

“Eentje wist zelfs dat ik jouw broer ben.”

“Dat was zeker Simič.”

“Ja, zo stelde hij zich voor.”

“Hij is een goede.”

Jazzmine Firenze zag het toen ze de boodschappenkar naar binnen had gebracht en terugliep naar de auto, waar Havan tegen geleund met haar broer stond te bellen. Blijkbaar hadden ze de auto op een laag punt van de straat neergezet want precies eronder had zich een plas regenwater gevormd. Ze zag vaag in het water een rood lichtje knipperen. Eerst schonk ze er geen aandacht aan en meende dat het gewoon de reflectie was van een andere auto, of misschien zelfs van een winkel, ze wist hoe weerspiegelingen soms op de meest onverwachte plekken verschenen, zelfs als je best wel goed was in optische natuurkunde, zoals zij, maar er was helemaal niets in de buurt dat knipperde. Instinctief rende ze naar Havan, intussen schreeuwend dat ze weg moest rennen. Omdat Havan zag dat Jazzmine Firenze serieus was reageerde ze meteen. Ze waren zo’n tien meter van de auto verwijderd toen met een enorme knal de Golf ontplofte.

“Jij mag Saariaho vertellen dat al zijn gebrande westcoast cd’s verbrand zijn,” zei Havan. Meer van de zenuwen dan om de grap barstten beiden in lachen uit.

V

 

Hoewel de bom die met gaffa op de deur van mevrouw Bastiaanse geplakt zat tot ontploffing gebracht was met een lont en de bom onder de auto met een telefoon op afstand in werking gezet was ging de politie uit van dezelfde dader, of daders. Voor beide was Cobra 8 vuurwerk gebruikt, dus men vond het logisch om de verantwoordelijken te zoeken in het drugscircuit. Mevrouw Bastiaanse kreeg politiebescherming. Saariaho twijfelde aan de hypothese vanwaaruit de politie werkte, vooral omdat hij zich niet kon voorstellen dat mevrouw Bastiaanse een connectie had met de drugswereld. Hij vond het prima dat de politie zich daarop richtte, dan had hij geen last van hen als hij het in een andere richting zocht. Gezien de wonden aan zijn benen was hij niet erg mobiel zodat Havan het veldwerk moest gaan doen. Ze zou daarbij eventueel assistentie van Jazzmine Firenze krijgen. Intussen leverde Flores’ onderzoek op de computers van mevrouw Bastiaanse en de man die mogelijk schuilging achter Obus437 resultaat op: hij werkte niet alleen. Het zou echter nog wel even duren voordat hij de identiteit van de ander, of mogelijk zelfs de anderen, kon achterhalen.

“Moeten we de politie inlichten?” vroeg Saariaho.

“Ben je mal?” reageerde Havan. “Laat ze hun eigen onderzoek doen.”

Ze was niet vergeten wat ze Giselle had horen zeggen na de bommen: “Altijd gedoe met die vent.”

“Omdat zowel Alberta als Bastiaanse allebei deelnamen aan dat theekransje denk ik dat we daar nader naar moeten kijken,” zei Saariaho. “Praten met de anderen. Zien waar ze zich mee bezighielden, behalve het verstoren van activiteiten bij het wijkcentrum. Ik neem niet aan dat Flupkes vanwege de overlast mensen vermoordt en bomaanslagen pleegt. We moeten mevrouw Bastiaanse vragen wie er nog meer bij zitten.”

“Toevallig weet ik wie,” zei Jazzmine Firenze en keek eerst naar Havan en toen naar Saariaho, trots als enige het antwoord te weten. “Ze hebben zoals we weten elkaar ontmoet op die bijeenkomst over veiligheid in huis en zo. Die bijeenkomst was, zoals mevrouw Bastiaanse het plastisch uitdrukte, een zorgvuldig bijeengeharkte verzameling open deuren, over verraderlijke bedden zonder rand, struikelgevaarlijke drempels, niet op trapladders gaan staan en meer van die zaken die iedereen ouder dan vijfenzestig voor vanzelfsprekend aanneemt.”

Havan had er zelf een keer bijgezeten en kon het beamen.

“Een aantal vrouwen en één man vonden elkaar in hun cynisme over het paternalisme en het niet voor vol aanzien van mensen op leeftijd door de organisatoren en vooral degenen die ingehuurd waren om deze zogenaamde ‘veilig in uw eigen huis, tuin en keuken’ cursus te geven. Ze hadden veel lol met elkaar, tot ergernis van de betrokken maatschappelijk werkers, en vormden een min of meer afgezonderd groepje, een soort rebellenclub. Omdat er meer van dergelijke bijeenkomsten op de planning stonden, allemaal om mensen op leeftijd weerbaarder te maken en hen in staat te stellen langer zelfstandig te kunnen blijven wonen, en het rebellenclubje zich er al op verheugde ook bij toekomstige gelegenheden de boel op stelten te zetten, kwam een ouderenwerker op het lumineuze idee het opstandig groepje sterker bij het wijkcentrum te betrekken en stelde hun voor zich als een soort denktank aan het centrum te verbinden. Aanvankelijk werkte dat, de angel was eruit, en het theekransje ontstond als tandeloze afgeleide. Dat riep echter snel opnieuw weerstand op.”

“Hoe weet je dat allemaal?” vroeg Saariaho.

“Toen jullie in het ziekenhuis probeerden Obus437 te ontmaskeren heb ik gezellig met mevrouw Bastiaanse zitten kletsen. Maar, om je vraag te beantwoorden: het theekransje komt nog steeds bij elkaar in het wijkcentrum. De enige man van het gezelschap is trouwens inmiddels gestorven, ironisch genoeg door een val van een trapladder tijdens het verwisselen van een lamp.”

“Dus nog een slachtoffer?”

“Dat weten we niet. Dat kan voor de verandering een echt ongeluk zijn geweest.”

“Maar je kent hun namen?”

“Bij het wijkcentrum hebben ze de contactgegevens.”

“Nog een reden om weer daarheen te gaan,” zei Saariaho. “We gaan er meteen heen.”

“We?”

“Ja, ik ga mee. Ik denk dat het wijkcentrum een steeds veelbelovender spoor wordt.”

“Ik zie dat niet zo,” zei Jazzmine Firenze.

“Ik ook niet,” viel Havan haar bij. “Je zei net nog dat Flupkes er niets mee te maken heeft. Maar ik ben bereid je het voordeel van de twijfel te geven.”

“Bij dat wijkcentrum zijn meer mensen betrokken dan Flupkes. Het theekransje is daar ontstaan, ze komen daar bij elkaar, en het is het verbindende element. Ik geloof dat we daar moeten zijn.”

Saariaho had van mevrouw Bastiaanse een wandelstok te leen gekregen en toen hij met zijn secondanten van de auto naar het wijkgebouw liep zei Havan: “Misschien is het een goed idee straks ook een bezoekje te brengen aan de winkel met medische hulpmiddelen. Niet voor mijn moeder, maar voor jou.”

“Ik dacht dat we geconcludeerd hadden dat Obus437 ingebroken had op de wifi van die winkel, en zo aan de gegevens van min of meer hulpbehoevenden kwam.”

“Mevrouw Bastiaanse kun je nauwelijks hulpbehoevend noemen,” zei Jazzmine Firenze.

“Ze is zo goed als blind, zei haar broer.”

“Dan weet ze dat goed te camoufleren.”

“Alberta mankeerde niets. Ze verkeerde misschien zelfs in een betere conditie dan ik,” zei Saariaho, “dus het lijkt me een spoor zonder veel perspectief.”

“Ik vind toch dat een bezoekje aan de winkel iets kan opleveren,” hield Havan vol.

“Zullen we eerst eens dit spoor volgen? Dan kunnen we hierna eventueel die winkel gaan bekijken.”

“Als we met je mee naar binnen gaan raken we onze dekmantel kwijt,” zei Jazzmine Firenze.

“Was je van plan er nog bardiensten te draaien?”

“Als het nodig mocht zijn.”

“Dan blijf jij buiten.”

“Ik kan toch net na jullie binnenkomen, zogenaamd om te kijken wanneer ik ingeroosterd ben?”

“Waarom?”

“Ik wil gewoon in de buurt zijn mocht het loos gaan.”

“Niks gaat loos. Om geen argwaan te wekken lijkt het me beter als jij buiten blijft. En jij, Havan?”

“Ik ga mee naar binnen. Die cursus heeft niets met onze zaak te maken. Het was slechts de aanleiding van een paar oude zich tekort gedaan voelende vrouwen om zich te roeren.”

Ze werden ontvangen door Flupkes, die hen vanuit de gang tegemoet kwam. Hij keek verbaasd Saariaho weer te zien, omdat hij de zaak toch afgesloten; Havan herkende hij echter niet. Saariaho nam het woord, en intussen begon Havan op eigen houtje het gebouw te verkennen. Ze waren gelopen naar de centrale ontmoetingsruimte.

“Ik zit toch nog met een paar vragen,” zei Saariaho.

Flupkes knikte.

“Het is me allemaal net een beetje te toevallig. Alberta dood door een bizar ongeval, maar ook de man van het gezelschap liet eerder bij zoiets merk-waardigs het leven. En daarna twee bomaanslagen, eentje op Bastiaanse en eentje op mij, die de zaak onderzoekt.”

Hij keek geschrokken en stamelde: “Een bom? Dat wist ik niet. Wanneer? Is ze oké?”

“Ze is ongedeerd. Ik iets minder.”

Hij hief de wandelstok op.

“Kun je me de contactgegevens van de leden van dat zogenaamde theekransje geven? Ik wil graag met hen praten, want ik vermoed dat ze meer doen dan thee drinken. En wat weet je van de man?”

“Deneer heeft nooit echt deel uitgemaakt van het groepje. Het verhaal gaat dat hij er alleen maar bij was omdat hij een oogje had om mevrouw Enid.”

Hij grinnikte voordat hij vervolgde met: “O ja, ook op die leeftijd gebeuren dergelijke dingen soms. Niet zozeer hormoongedreven want op die leeftijd wordt nog nauwelijks van dat spul aangemaakt, maar oude mensen hebben wel nog steeds behoefte aan gezelschap. Hoe dan ook, daar kwam snel een einde aan toen mevrouw Enid hem vroeg een kapotte plafondlamp te vervangen.”

Saariaho meende leedvermaak te zien in ’s mans ogen, wat hij snel weer onderdrukte. Hij besloot cynisme niet toe te laten en de man het voordeel van de twijfel te geven; hij kon immers een nerveuze gezichtsuitdrukking verkeerd geïnterpreteerd te hebben.

“Is je nooit iets vreemd opgevallen bij de mensen van dat theekransje?”

“Alles was vreemd aan hen.”

“Iets dat in relatie gebracht kan worden met de dood van Alberta of met de bommen.”

Opeens werd de man onrustig.

“Waar is die andere?”

“Havan? Misschien is ze naar de wc. Of aan het rondkijken of er activiteiten georganiseerd worden waaraan ze kan deelnemen. Ze woont hier in de buurt dus het is ook haar wijkgebouw. Jullie organiseren toch niet alleen dingen voor ouderen?”

“In feite organiseren wij als wijkcentrum helemaal niets. Wat we doen is faciliteren. Onze koffie-inloop zou je met een beetje fantasie kunnen beschouwen als een eigen activiteit, maar in feite ligt de verantwoordelijkheid ervoor volledig bij de vrijwilligers. Wij zorgen er slechts voor dat de voorraden op peil zijn. Maar als zij serieus actief wil worden wil ik haar ideeën graag horen.”

Havan voegde zich weer bij hen.

“We dwalen af,” zei ze. “We zijn niet hier om mijn saaie bestaan te verleven-digen. Heb je de adressen?”

Saariaho keek Flupkes aan.

“Ze liggen op mijn kantoor.”

Ze liepen naar zijn kantoortje, een glazen hok naast de entree. Zo was hij het automatische aanspreekpunt voor iedereen die het gebouw betrad. Hij opende de deur. De ruimte was niet groot genoeg voor alle drie, dus bleef Havan buiten staan.

“Houd je de deur niet op slot?”

“Als ik maar even weg ben vergeet ik het wel eens.”

“En dan heeft iedereen die van buiten komt vrij toegang?”

“Hier valt niets te halen.”

Vanaf een stapel aan de rand van zijn bureau pakte hij een vel papier.

“Hier, de adressenlijst van de denktank, door iedereen het theekransje genoemd. Kun je even opzij gaan, dan maak ik een kopie.”

Opzij gaan betekende dat hij met een been buiten het kantoortje moest gaan staan. Toen Flupkes klaar was gaf hij de kopie aan Saariaho.

“Kun je me iets over een van deze mensen vertellen waar ik iets aan heb?”

“Nee. Ik heb geen achtergrondonderzoek gedaan, als je daarop doelt. Dat doen we bij niemand hier. We beoordelen de mensen op hoe ze zich hier binnen het gebouw gedragen. Een lijst als deze is er alleen maar om mocht het nodig zijn met iemand in contact te treden, bijvoorbeeld omdat een bijeenkomst niet doorgaat.”

Saariaho overhandigde Flupkes zijn visitekaartje. “Mocht je iets ongewoons over een van hen invallen, laat het me weten.”

Flupkes knikte maar Saariaho verwachtte er niet veel van.

“Iets interessants gezien?” vroeg hij Havan.

“Misschien. Ik zag een jongeman een beetje afgezonderd in een kamertje achter een computer. Wat doet hij zoal hier?”

“O, dat is Deneer, de kleinzoon van de oude Deneer, die van de trapladder viel. Hij is zeg maar onze computerman. Systeembeheer, het bijhouden van onze website, het behandelen van de mails die we binnenkrijgen, hoewel ik dat laatste liever zelf doe. Ik ben een stuk klantvriendelijker, zeg maar.”

Op weg naar de auto zei Havan: “Hij is niet Obus437, dat mannetje alleen in die kamer, maar hij lijkt er verdacht veel op.”

“Lijken niet alle IT-nerds op elkaar?”

“Mijn broer is een IT-nerd.”

“Die beheerder heeft wat gezien. Hij werd zenuwachtig en veranderde van onderwerp toen ik vroeg of hem iets was opgevallen rondom het theekransje.”

“Dus we gaan deze toko nauwlettend in de gaten houden.”

“Misschien moet je je daadwerkelijk aanmelden voor een activiteit. Er worden ook cursussen gegeven zag ik in een flyer. Computer, dat lijkt me wel wat voor jou. Krijg je misschien zelfs les van die Obus437 kloon.”

“Hebben ze er geen cursus hoe te lopen zonder mechanische hulpmiddelen?”

“Is dat een hint om naar die winkel in de hal van het ziekenhuis te gaan?”

Ze zagen Jazzmine Firenze een praatje maken met een oude vrouw die steunde op een rollator.

“Hoort u ook bij het theekransje waar mevrouw Bastiaanse deel van uitmaakt?”

“Gelukkig niet,” zei de vrouw en er klonk verontwaardiging in haar stem. “Ik geef taalcursussen aan nieuwkomers.”

“Waarom zei u ‘gelukkig niet’?”

“Omdat zij betrokken zijn bij duistere zaakjes,” zei ze samenzweerderig. “Tenminste, dat verhaal gaat. Sinds de gemeente ons wijkcentrum heeft geprivatiseerd is het er niet pluis.”

“U gaat er nu naar binnen.”

“Ik doe het voor de mensen aan wie ik lesgeef.”

“Die duistere zaakjes, waar moet ik dan aan denken?”

“Ik houd me er verre van, ik heb dus geen idee.”

“Zijn er buiten dat theekransje andere mensen bij betrokken?”

“Je bedoelt zeker die nieuwe beheerder. Die met de twee linkse handjes.”

“Niet per se. Maar wat is er gebeurd met de oude?”

“Je bent een nieuwsgierig aagje, is het niet? Pas maar op, je wilt toch niet dat er iets gebeurt met dat schattige kopje van jou?”

Jazzmine Firenze bloosde; door haar gevoeligheid voor complimenten dreigde haar aandacht even te verslappen, maar ze herstelde zich snel en vroeg: “Is Flupkes gevaarlijk?”

“Zo zou ik het niet willen uitdrukken. Tenzij hij een hamer in de hand heeft en een spijker in de muur wil slaan, zoek dan dekking. De oude, hij was gewoon weg op een dag. Met vervroegd pensioen gestuurd.”

“Hoe heette die vorige beheerder?”

“Goselink. Een erg behulpzame man die voor alles een oplossing had.”

“Hoe lang is hij weg?”

“Sinds vlak nadat de gemeente ons in de steek liet. Drie maanden of zo.”

“Dank u, mevrouw.”

Saariaho en Havan hadden van een afstandje meegeluisterd maar wisten nu zeker dat bij het theekransje de sleutel lag.

“Gaan we de lijst af of gaan we Bastiaanse nader aan de tand voelen?”

“Laten we eerst naar anderen gaan, voor een verse invalshoek.”

“En die Goselink, de vorige beheerder heeft misschien ook wat interessants te melden,” zei Jazzmine Firenze, die vond dat haar bevinding niet in de wind geslagen kon worden.

“Enid eerst,” zei Saariaho. “Deneer is bij haar in huis gestorven. Flupkes noemt dat ook een ongeluk. Ik ben benieuwd of dat standhoudt. En dat de jonge Deneer erg veel lijkt op Obus437 is een extra aanknopingspunt.”

“Wie is de jonge Deneer?” vroeg Jazzmine Firenze.

“De IT’er op het wijkcentrum.”

“O, die. Ik heb al heel wat onhandige versierpogingen meegemaakt in mijn leven, maar die van hem slaat alles.”

“Vertel,” vroeg Havan gretig.

“Hij kwam voor een kop koffie. Ik geloof dat ik die ene dag daar meer koffie aan hem heb geschonken dan aan alle anderen samen. De eerste drie keer keek hij me een beetje vreemd aan, van onder zijn wenkbrauwen en met zijn hoofd naar beneden. Het enige dat hij zei was ‘koffie’. Hij zei er nog net ‘alstublieft’ bij, maar dat klonk alsof hij het eerst wilde inslikken en daar te laat mee was. De vierde keer dat hij kwam vroeg hij mijn naam. Ik noem me daar Alyssa Napoli,” zich specifiek richtend tot Havan, “een pseudoniem dat ik vaker kies.”

“Waarom?” vroeg Saariaho, die wist dat ze die naam meestal koos bij specifiek seksueel geladen situaties.

“Ik wilde mijn echte naam niet gebruiken, omdat die geassocieerd kan worden met jou, en dat was de eerste naam die me inviel toen ik me aanmeldde. Er was, anders dan je kennelijk denkt, o jaloerse vriend, geen enkele gedachte om Flupkes, of wie dan ook, te versieren.”

“Daarom vroeg ik het niet. Ik was gewoon nieuwsgierig. Slim om je echte naam niet te gebruiken.”

“Doen jullie het intussen weer met elkaar?”

Jazzmine Firenze negeerde Havans vraag en ging verder: “De zevende keer dat hij voor koffie kwam, dat was toen jij met Flupkes in kamer 3 zat, zei hij opeens, nogal luid zelfs: ‘Alyssa, wanna piss in ya. Napoli, do ya wanna pee with me?’ En voor het eerst keek hij me recht in de ogen.”

Havan barstte in lachen uit en riep uit: “Zo klunzig heb ik ze nog nooit gehoord. Gelukkig heb ik geen naam waar gemakkelijk op gerijmd kan worden.”

“Daar had hij dus twee koppen koffie over nagedacht.”

“Ik kan me voorstellen dat je dan om de haverklap moet pissen,” zei Saariaho.

“En de anderen in de ontmoetingsruimte konden dat horen?”

“Op dat moment begon de koffiepauze bij de cursussen, en dat ging met veel geklets gepaard, dus nee, ik denk het niet.”

 

VI

 

Enid was een charmante vrouw met een aanstekelijke glimlach. Ze had vriendelijke lichtbruine ogen, kort geknipt geblondeerd haar en een frêle gestalte; als haar gezicht niet zo gerimpeld was kon ze gemakkelijk doorgaan voor een vrouw in de bloei van haar leven. Geen wonder dat Deneer op haar gevallen was, dacht Saariaho toen de oude dame hen binnenliet. Ze woonde in een flatje in een buitenwijk. Binnen was het een gezellig rommeltje. Tegen een muur stond een elektronisch keyboard en overal waar je keek stapels boeken, die het gevecht om een plek in de uitpuilende boekenkasten hadden verloren. De andere muur was gereserveerd voor kisten met ouderwetse lp’s, misschien wel een paar duizend in totaal.

“Dit ben ik over vijftig jaar,” fluisterde Jazzmine Firenze tegen Saariaho.

“Jij hebt nauwelijks boeken en al helemaal geen lp’s,” zei Saariaho.

“Die heb jij mij nagelaten,” gniffelde ze.

Enid ontdeed enkele stoelen en de bank van boeken en muziekpartituren en nodigde hen uit te gaan zitten.

“Ik ga een lekker kopje koffie voor ons zetten,” zei ze, zichtbaar genietend omdat ze bezoek had. Ze liep naar de open keuken, zette een fluitketel water op en begon koffiebonen te malen, handmatig.

“Zie je wel,” schaterde Jazzmine Firenze het uit. “Die heb ik ook van je geërfd.”

“Hoe pas ik in het verhaal?” vroeg Havan.

“Mijn horoscoop zegt dat we met zijn drieën bij elkaar blijven. Jij woont nu in het appartement hiernaast, maar je bent al erg oud en kan niet zo goed meer voor jezelf zorgen. Ik ben je mantelzorger. We hebben het erg fijn samen,” fantaseerde Jazzmine Firenze verder.

Enid kwam terug in de huiskamer.

“De koffie is gemalen. Nu wachten totdat het water kookt,” zei ze en zette een koekjestrommel op de tafel. Ze haalde het deksel eraf en zei: “Tast toe.”

“Wedden dat er bokkenpootjes bij zitten,” zei Jazzmine Firenze. Ze keek, pakte er een uit de trommel en glunderde.

Enid bleef staan toen ze vroeg: “Waarom zijn jullie alweer hier?”

“Ga toch zitten, mevrouw,” zei Havan.

“Nee, nee, niet nu. Dadelijk als het water kookt moet ik toch weer opstaan en omhoogkomen kost me meer moeite dan een paar minuten blijven staan.”

“Ga zitten, mevrouw,” zei Saariaho. “Een van ons zal de koffie zetten.”

“Maar weten jullie wel hoe het moet, een goede kan koffie zetten?”

“Eerst een beetje water opgieten, totdat de koffie nat is, dan even laten wellen en vervolgens het filter tot de rand vullen met water,” zei Jazzmine Firenze.

“Jij hebt er verstand van,” knikte Enid goedkeurend.

“Van hem geleerd. Hij maalt ook zijn bonen met de hand.”

“We willen met u praten over het theekransje in het wijkcentrum, waar u ook aan deelneemt.”

“Die zogenaamde denktank?”

“Precies. U weet dat Alberta bij een ongeluk is omgekomen en intussen is ook al een bomaanslag gepleegd op Bastiaanse.”

“Dat heb ik gehoord, ja. Vreselijk allemaal. Geloven jullie echt dat die geschiedenis met Alberta een ongeluk was?”

“Dat weten we niet, maar zowel Alberta als Bastiaanse werden ook online bedreigd.”

“Wacht even.”

Ze stond steunend op de leuning op.

“Het water kookt nog niet.”

“Het water kookt bijna, dat kan ik horen,” zei Jazzmine Firenze.

“Ik vertrouw het koffiezetten helemaal toe aan dit schattig mormeltje hier,” zei Enid en streek Jazzmine Firenze door het haar. “Maar ik ga de buurvrouw erbij halen. Zij zit ook bij het theekransje en ze is mijn beste vriendin. We zijn al veertig jaar bevriend.”

“Zie je wel!” riep Jazzmine Firenze uit en gaf Havan een knipoog.

Ze schuifelde de kamer uit, mompelend: “Het duurt altijd even voordat het onderstel weer werkt als een geoliede machine.”

Even later hoorden ze haar bij de flat ernaast aanbellen.

“Ik mag haar,” zei Havan.

“Ik houd van haar,” zei Jazzmine Firenze. Ze stond op en huppelde naar de keuken om koffie te zetten. Enid kwam terug met een nog kleinere en breekbaarder uitziende vrouw, die zelfs voor die paar meter een rollator nodig had. Jazzmine Firenze viel haast flauw van verbazing toen ze zag dat ook Enids vriendin en buurvrouw een vrouw van kleur was, niet Surinaams zoals Havan maar Indo.

“Dat kan geen toeval zijn,” hakkelde ze.

Saariaho moest lachen om Jazzmine Firenzes vermogen haar fantasie met haar op de loop te laten gaan, maar de twee oude dames snapten haar opwinding niet.

“Het is een inside joke,” zei hij.

De buurvrouw stelde zich voor als Izenda. Jazzmine Firenze schonk voor iedereen koffie in en ging rond met de koekjestrommel.

“Ze voelt zich al helemaal thuis hier,” zei Enid met voldoening.

“Jullie waren er allebei niet bij, de laatste keer in het wijkcentrum voordat het vreselijke ongeluk Alberta trof,” zei Saariaho.

“Ongeluk, het was helemaal geen ongeluk,” zei Izenda. “Ze is vermoord.”

“Wij zijn hier om dat te onderzoeken.”

“Wat valt hier bij ons te onderzoeken?” vroeg Izenda met bitse stem. “Wij waren er toch niet bij, zoals je zelf terecht opmerkte.”

“Het gaat ons meer om achtergronden. Het kan toch geen toeval zijn dat twee mensen van dat theekransje binnen korte tijd sterven en de derde ternauwernood een bomaanslag overleeft. Hoe kennen jullie elkaar?”

“Deneer is hier van de trap gevallen,” zei Enid. Ze wees naar de plafonnière. “Die is nog steeds niet gemaakt. Ik durf het niemand te vragen.”

“Daar heerst een vloek op,” zei Izenda.

“Wacht maar,” zei Jazzmine Firenze. “Waar kan ik de trapladder vinden? En een nieuwe peer? Ik doe het wel, en als ik val kan Saariaho me opvangen.”

Ze haalde de trapladder uit de berging in de hal, kreeg van Enid een nieuwe peer en draaide die zonder moeite in. Het licht was hersteld.

“Het was verschrikkelijk,” zei Enid en ze barstte uit in tranen. Snikkend vervolgde ze: “Het ene moment stond hij triomfantelijk op de ladder maar toen hij de oude lamp eruit wilde draaien verloor hij zijn evenwicht. En viel plat op de vloer. Ik geloof dat hij meteen dood was.”

“Ik heb 112 gebeld,” zei Izenda. Ze sloeg een arm om Enid en troostte haar.

“De beheerder van het wijkcentrum vertelde me dat u een relatie had met Deneer. Klopt dat?”

“Ja. Ik, die haar hele leven een overtuigd lesbienne is geweest valt plots voor een man. Dat geloof je toch niet? Ik geloofde het zelf niet. Op mijn tachtigste was ik nog een echte gold star en...”

“Wat is een gold star?” vroeg Havan.

“Iemand die nooit heteroseks heeft gehad. Ik weet niet of er in het Nederlands een woord voor bestaat. Maar daar was ik en ik voelde me aangetrokken tot Deneer. Ik wilde ervaren hoe het was om een man in me te voelen, geen dildo maar een levend en kloppend mannelijk lid, wat dankzij de blauwe pilletjes en heel veel vaseline nog lukte ook. Ik vond het helemaal niks, trouwens, en was achteraf nog tevredener met mijn levenskeuzes dan ik altijd al was geweest. Maar ik hield hem wel aan, hij was een lieve man en hij kwam goed van pas, wat hem dus noodlottig werd.”

Niemand zei iets. Niemand wilde Enid op dat moment haar verdriet verstoren. Na een paar ongemakkelijke minuten doorbrak Jazzmine Firenze de stilte en vroeg: “Iemand nog koffie?”

Enid keek op en zei: “Je hebt een verdomd lekker bakkie gezet, snoezepoes. Doe mij er nog maar een.”

Ook de anderen wilden nog. Terwijl Jazzmine Firenze voorover bukte om de kopjes te vullen fluisterde Saariaho: “Iemand heeft een oogje op je.”

“Ze vindt mij aardiger dan jou. Jaloers?”

“Nee.”

“En bovendien vindt zij mij aardiger dan jij.”

“Misschien dan ik laat blijken.”

Ze keken elkaar aan en Jazzmine Firenze meende echt een verse vonk te zien overspringen. Een moment slechts, toen richtte Saariaho zich weer op de zaak en vroeg aan Enid: “Hoe kennen jullie elkaar? Ik bedoel de dames van het theekransje. Hebben jullie elkaar ontmoet tijdens die bijeenkomst over veiligheid in huis bij het wijkcentrum?”

“Nee. Zoals ik al zei, Izenda en ik kennen elkaar al veertig jaar. De meesten kennen elkaar via elkaar. De een woont in de buurt van de ander, de ander heeft een schoonzus die wel in het groepje past, iemand gaat wel eens naar de seniorenvoorstelling in de bioscoop en raakt daar in gesprek met iemand. Ik zelf leerde bijvoorbeeld Alberta kennen toen zij stennis stond te schoppen bij de kassa van een supermarkt. Vanwege een kortingsproduct dat door de kassa voor de volle prijs was aangeslagen. Hondenvoer. Ik vond het een grappig schouwspel en toen ze uiteindelijk de korting had gekregen en de winkel uitliep ging ik automatisch met haar mee. Ze bleek niet eens een hond te hebben, maar was van plan om het voer weer te verkopen als de kortingsactie voorbij was, net onder de normale prijs. Ik vond het een beetje onzinnig maar ook hilarisch. We zijn gewoon een paar luidruchtige en irritante ouwe heksen met haar op de tanden.”

“Heel veel haar,” vulde Izenda haar aan, “nog meer dan wat wijlen mijn man op zijn lijf had groeien. Hij werd in zijn jonge jaren bij de voetbalclub de Neanderthaler genoemd, dat zegt genoeg. En we bemoeien ons overal mee.”

“We vonden allemaal Hell’s Grannies van Monty Python hilarisch. Dat is die sketch waarin oude vrouwen er met hun paraplu op losslaan. Dat was ons voorbeeld.”

“We wilden niet gewoon rotzooi schoppen, al lijkt het soms zo, maar we wilden serieus genomen worden als senioren. We kwamen in verzet tegen de betutteling. Iedereen behandelt ons alsof we al dement zijn. Daar komen we tegen in opstand.”

“Wat kunnen jullie ons vertellen over de jonge Deneer?”

Vol afkeer begon Izenda te snuiven. Enid bleef echter rustig toen ze antwoordde, hoewel ook zij geen goede woorden voor hem over had.

“Een gluiperd. Zo iemand die geen meisje kan krijgen en daar dan ons de schuld van geeft. Terwijl hij toch echt heel hard zijn best doet zich zo onmogelijk mogelijk te maken bij de vrouwtjes.”

Jazzmine Firenze kon een grijns niet onderdrukken. Enid keek haar aan en glimlachte: “Kennelijk heb je ervaring met die kneus.”

“O, ja.”

“Is hij in staat tot het plegen van een bomaanslag en een moord?”

“Zo lang hij niet vanachter zijn computerscherm vandaan hoeft te komen.”

“Zowel Alberta als Bastiaanse hebben online bedreigingen gekregen.”

“Denken jullie dat hij erachter zit?”

“Dat vragen we u. U kent hem. U bent als het ware zijn stiefoma geweest.”

“Desondanks ken ik hem nauwelijks. Zijn opa keek nauwelijks naar hem om.”

“Ze waren wel allebei min of meer verbonden aan het wijkcentrum.”

“Zijn opa kwam daar om te biljarten. Zijn moeder vroeg hem eens of hij wat voor de jongen te doen had zodat hij niet de hele dag op zijn kamertjes zat te gamen en dergelijke. Omdat op dat moment net de vroegere systeembeheerder van het wijkcentrum er de brui aan had gegeven, vanwege de privatisering, stelde hij zijn kleinzoon voor. Maar tot zover ging zijn bemoeienis met hem. Hij zag zijn kleinzoon als een ambitieloze asociale hork en vond geen enkel raakvlak met hemzelf, zijnde een joviale en hulpvaardige man.”

“Nam hij u de dood van zijn opa kwalijk?”

“Laat het hun zien,” zei Izenda.

Enid maakte een wegwerpgebaar.

“Wat laten zien?” vroeg Havan.

“Het kan belangrijk zijn,” zei Saariaho.

“Ik heb een kaart gekregen.”

“Het was geen kaart, het was een dreigement,” zei Izenda gedecideerd.

“Kan ik hem zien?”

“Ik heb hem weggegooid.”

“Ik weet nog precies wat erin staat: ‘Vuile lesbische mannenmoordenaar, ik krijg je nog wel’. Het was met de hand geschreven, in schots en scheve blokletters.”

“Wanneer hebt u die kaart gekregen?”

“Een dag na Deneers begrafenis, dus drie weken geleden.”

“Sindsdien ben je niet meer naar het theekransje geweest, dus je nam de kaart wel degelijk serieus.”

“Ik dacht dat het na verloop van tijd wel zou verdwijnen.”

“Je dacht dat het door de kaart weg te gooien wel zou verdwijnen?”

“Zoiets, ja. Ik weet het, het klinkt stom.”

“Dat is stom, jij domme struisvogel,” lachte Izenda en richtte zich vervolgens tot Jazzmine Firenze.

“Wil je wat voor me doen, lief ding?”

“Natuurlijk, mevrouw,” zei Jazzmine Firenze en keek veelbetekenend naar Saariaho. Izenda gaf haar de voordeursleutel.

“De bovenste la van de kast in de gang.”

“Wat ligt daar?”

“Als je de la opent zie je wel wat je moet hebben.”

Even later kwam Jazzmine Firenze terug met een kaart. Triomfantelijk keek Izenda Enid aan.

“Ik heb hem uit je oudpapierbak gevist. Ik vond dat je wel erg achteloos met mogelijk bewijsmateriaal omsprong.”

Saariaho en Havan bekeken de kaart en kwamen tot de conclusie dat de schrijver een man was die sinds de middelbare school geen pen meer in zijn hand had gehad.

“Waaraan kun je zien dat een man het geschreven heeft?” vroeg Enid.

“Ja, en hoe beoordeel je mijn handschrift?” vroeg Jazzmine Firenze fel.

Saariaho had geen zin om op dat moment een discussie daarover te voeren, maar Havan kwam hem te hulp.

“Ik heb via mijn werk genoeg ervaring om te kunnen beoordelen dat dit inderdaad door een man is geschreven.”

“Ik heb een idee,” zei Jazzmine Firenze.

VII

 

“Dus je wilt toch weer bardiensten hier vervullen?” vroeg Flupkes. “Ik dacht dat je na die ene keer er wel genoeg van had.”

“Sorry dat ik toen die indruk wekte,” reageerde Jazzmine Firenze.

“Dat is het niet. Maar je was opeens weg, zonder iets te zeggen.”

“Sorry,” verontschuldigde ze zich opnieuw. Ze kon de werkelijke reden waarom ze gegaan was niet geven zonder haar dekmantel op te geven, dus moest improviseren. “Ik had een nogal alarmerend telefoontje gekregen van mijn moeder. Ze was nogal in paniek.”

“Ik hoop dat alles goed is gekomen.”

“Het was vals alarm. Dat gebeurt wel vaker. Ik geloof dat ze aan het dementeren is.”

“Kan dat opnieuw gebeuren, dat je tijdens een dienst zomaar verdwijnt?”

“De volgende keer zal ik de anderen inseinen. Ik ben haar mantelzorger, maar gelukkig doe ik het samen met mijn broer en hij is werkloos, dus kan meestal wel direct opdraven. Behalve als hij, zoals toen, op sollicitatiegesprek is. Maar maak je niet ongerust, er zijn maar weinig bedrijven die hem uitnodigen voor een gesprek. Hij heeft erg weinig kwaliteiten en een naar karakter. Je zou het niet geloven dat we een tweeling zijn, want we zijn totaal tegengesteld aan elkaar.”

“Dat heb ik vaker gehoord. Eeneiige tweelingen lijken als twee druppels water op elkaar, terwijl twee-eiige tweelingen totaal van elkaar verschillen.”

“Klopt. Ik heb er wel eens onderzoek naar gedaan. Natuurlijk, omdat ik in die situatie zit. Niemand weet waarom.”

“Er zal best wel een psychologische verklaring voor zijn.”

“Dat zou je denken, want onderzoek naar tweelingen is een populair terrein, maar juist dit aspect is een beetje onderbelicht gebleven. De enige onderzoeken die ik vond waren nogal tweederangs, van universiteiten en psychologen van wie je nog nooit gehoord hebt, en hun bevindingen werpen niet direct een nieuw licht op de kwestie, niets wat ik zelf al niet uit eigen ervaring wist.”

“Je bent een interessant persoon,” zei Flupkes opeens. Jazzmine Firenze zag een zoals zij het interpreteerde wellustige blik op zijn gezicht verschijnen en was meteen op haar hoede.

“Ik ben nu hier,” zei ze. “Is er nu iemand achter de bar nodig?”

“Dan moet ik even op het schema kijken, dat ligt op kantoor. Kom je mee?”

Flupkes’ kantoor was een aquarium bij de ingang waar ze van alle kanten bekeken konden worden, dus dat was veilig. Hij liep echter naar kamer 3.

“Ik heb deze ruimte geconfisqueerd als kantoor. Meer privacy.”

“Ik blijf wel even hier,” zei Jazzmine Firenze snel. “Zo te zien kan Galach wel wat assistentie gebruiken.”

“Je moet je contract nog ondertekenen.”

“Breng het me maar. Achter de bar ligt altijd een pen.”

“Het is handiger als je met me meekomt.”

Ze negeerde hem verder en liep naar de bar, waar Galach in haar eentje stond en aangezien het bijna koffiepauze was hulp goed kon gebruiken. Toen de drukte voorbij was en de vieze koffiekopjes van de tafels verzameld en in het afwasapparaat gedaan waren, was Flupkes nog steeds niet uit zijn kantoor gekomen met het werkschema en het te ondertekenen contract. Jazzmine Firenze verliet de bar en ging naar het achterafkamertje waar Deneer zich verstopte. Hij keek verstoord toen op zijn deur geklopt werd en toen zonder dat hij toestemming gegeven had de deur openging en Jazzmine Firenze verscheen veranderde die verstoorde blik geenszins.

“Wat wil je?”

“Ik heb nog eens nagedacht over dat gedichtje van je. Ik vond het lekker vulgair en tegelijkertijd ook poëtisch. Misschien wil je het voor me opschrijven.”

“Dat heb ik al gedaan.”

Van ergens tussen de lege pizzadozen op zijn bureau haalde hij een gedroogde roos met aan de steel een kaartje bevestigd en gaf het haar. Ze keek naar de tekst. Ze wist genoeg.

“Dank je,” zei ze en wilde de kamer weer verlaten.

“Wacht,” zei Deneer met een stem die niet gewend was hardop te praten.

Jazzmine Firenze bleef staan, met de rug naar hem gekeerd. Juist het feit dat hij haar niet hoefde aan te kijken en dat zij hem niet aankeek gaf hem de moed om haar uit te vragen. Zij draaide het hoofd, gaf hem een knipoog, en zei: “Wie weet.”

Ze ging, hem in euforie achterlatend omdat ze geen ‘nee’ had gezegd, en tegelijkertijd in verwarring omdat ze zo’n nietszeggend antwoord had gegeven. Op weg naar buiten opende ze zonder te kloppen de deur van kamer 3 en zei: “Sorry, maar ik moet echt weer gaan. Ik krijg net bericht van mijn broer dat mijn moeder haar hele pillenvoorraad van een week in één keer heeft genomen omdat ze bang was dat ze anders zou vergeten ze te slikken. Ze is nu met loeiende sirenes op weg naar het ziekenhuis en ik moet erheen.”

Een kwartier later kwam ze bij Saariaho, die het adres van Goselink, de vorige beheerder van het wijkcentrum, achterhaald had en op het punt stond hem een bezoekje te brengen. Met de jas aan stond hij te wachten op Havan.

“Deneer is onze man,” zei Jazzmine Firenze zelfverzekerd. Ze liet hem het kaartje zien; de roos had ze onderweg in de struiken gegooid. Zonder te hoeven vergelijken met de kaart die Enid had gekregen zag hij ook dat het handschrift identiek was.

“Plan gelukt, snoezepeos,” zei hij.

“Het was dan ook een goed plan. Beter dan jouw keuze om opeens van anderen geleende koosnaampjes te gebruiken tegen mij.”

“Ik vind het wel bij je passen.”

“Je hebt al die tijd nooit zelf eentje die bij mij past kunnen verzinnen?”

“Ik heb je wel met andere aangesproken.”

“Niet waar ik bij was.”

Toen Havan binnenkwam stopte het gekibbel. Jazzmine Firenze liet haar het kaartje zien en zei: “Bingo.”

Havan keek naar de kaart en zei beslist: “Dit handschrift is van iemand anders.”

Vol ongeloof keken Saariaho en Jazzmine Firenze haar aan.

“Dit is hetzelfde handschrift,” zei Jazzmine Firenze stellig.

“Het lijkt erop, zeker,” zei Havan. “Maar er zijn verschillen. Pak de andere kaart er maar bij. Dan zie je dat op de ene het rondje van de letter ‘o’ boven begint en hier beneden.”

“Scheiße.”

“Treur niet. Ik zou iemand die me zo’n kaart geeft nooit laten gaan,” lachte Havan.

“Een echt buitenkansje,” vulde Saariaho aan. “Ik ben benieuwd met welke koosnaampjes hij komt aanzetten.”

“Het is maar een detail,” zei Jazzmine Firenze. Ze wilde haar ontdekking niet in diskrediet gebracht zien. “Je kunt toch de ene dag een letter zo schrijven en de volgende dag anders?”

“Nee, dat is erg onwaarschijnlijk. Dan moet je heel erg je best doen om het bewust te veranderen en dan kun je krampachtigheid van de poging zien.”

“Ik zie een en al krampachtigheid, van iemand die niet gewend is te schrijven,” zei Saariaho.

“Dat klopt en dat pleit voor mijn observatie. Je automatische schrijfstijl aanpassen vergt oefening.”

Jazzmine Firenze en Saariaho waren overtuigd.

“Gelukkig hebben we de volgende kandidaat al klaarstaan. Jazzminetje, mijn suikerspinnetje, je mag nu indruk gaan maken op dat type in de ziekenhuis-restauratie.”

Ze grijnsde naar hem.

“Die was ik bijna vergeten,” zei Havan, “maar een goed plan. Als je hem ook zo’n versje weet te ontfutselen komen we misschien wel ergens. Maar laten we eerst naar Goselink gaan.”

“Goselink eerst. Ik wil ook meer weten over die privatisering van het wijk-centrum. Het lijkt dat het toen allemaal begonnen is.”

Goselink was een conciërge van de oude stempel, iemand die je elk willekeurig klusje kon toevertrouwen wetende dat hij er meteen mee aan de slag zou gaan en voordat je het in de gaten had je kwam vertellen dat het klaar was. Het tegenovergestelde van Flupkes, het moderne managerstype dat niets zou doen voordat de benodigde papieren ervoor waren ingevuld en het dan na een vluchtige blik op het probleem aan een specialist van buitenaf zou overlaten. Goselink rookte zware sterk ruikende Brandaris shag, Flupkes vapete in modieuze geurtjes. Goselink droeg een overall, zelfs nu, na zijn pensionering, Flupkes liep rond in colbert en droeg zijn werkschoenen alleen voor de show. Of misschien omdat hij bang was zijn suède schoenen te bevuilen of dat zijn gepedicuurde tenen beschadigd raakten als er een pak printerpapier op viel. Veel had Goselink echter niet te melden. O ja, hij vertelde honderduit, maar wist niets van de overgang. De gemeente deed het centrum over aan een particuliere organisatie, die iedereen ontsloeg. Sommigen werden daarna opnieuw aangenomen, maar hij zelf niet. Hij was te oud voor dat werk, werd hem gezegd.

“Hoe oud bent u precies, als ik het vragen mag?” vroeg Havan.

“Achtenvijftig.”

“Dan moet u nog negen jaar.”

“Precies. En ik ben lichamelijk in een goede conditie. Ik zweer je dat ik meer sit-ups kan doen dan de kneus die me vervangen heeft. En niet duizelig word als ik me gebukt heb.”

“Dat geloof ik meteen.”

“Serieus. Die vent kan nog niet eens een spijker in de muur slaan.”

“Kent u uw vervanger goed?”

“Nee. Nooit gezien.”

Toen hij de vragende gezichten van de anderen zag zei hij: “Heb ik gehoord.”

“Kende u mevrouw Alberta?” kwam Saariaho ter zake.

“Nee. Ik kan me niet herinneren die naam eerder gehoord te hebben.”

“Bastiaanse? Enid? Deneer?”

“Deneer ken ik. Kwam regelmatig bij ons een potje driebanden. Samen met Flupkes.”

“Flupkes, uw vervanger?”

Hij keek oprecht verbaasd.

“Heet die geitenwollensokkenbreier Flupkes? Dat heeft Joke me niet verteld.”

“Wie is Joke?”

“Ze geeft taalles op het centrum.”

“De vrouw met de rollator met wie ik gesproken heb,” zei Jazzmine Firenze.

“Ik heb haar nog eens ontmoet. Koffie gedronken en bijgekletst.”

“Maar inderdaad, uw opvolger heet Flupkes. Hij is niet degene met wie Deneer ging biljarten?”

“Nee, nee. Die Flupkes is net zo oud als Deneer.”

“Misschien is de nieuwe beheerder zijn zoon. Weet u waar ik de ouwe Flupkes kan vinden?”

“Ja, hij is mijn achterbuurman. Nummer 27. Boven kan ik vanuit het raam van mijn werkkamer bij hem naar binnen kijken. Hij heeft een zoon, dat weet ik.”

“Maar die zoon is niet degene die u vervangen heeft?”

“Dat weet ik niet. Ik heb mijn vervanger nooit gezien en die zoon alleen van grote afstand. Ik zit niet met een verrekijker aan het raam mijn achterburen te bespieden.”

“Wat vond u van Deneer?” vroeg Havan.

“Een linkmichel. Zit voortdurend achter de vrouwtjes aan. Heeft zelfs mijn vrouw zaliger, God hebbe haar ziel, proberen te verleiden waar ik bij stond. Het maakte hem niet uit, hij ging zelfs achter de piepjonge stagiaires aan. Toen heb ik hem wel de wacht aangezegd. Hij zou het centrum een slechte naam geven. Gelukkig was er iemand van het bridgeclubje die hem onder de knoet kreeg.”

“Enid?”

“Ken ik niet. Hiele bedoel ik. Zij was in haar jonge jaren een hobbyhoer geweest en wist wel hoe ze mannen eronder kon krijgen. Nadat zij hem had aangepakt hield hij zich koest. Maar Hiele is de dag voordat de tent werd overgenomen overleden. Een tragisch ongeluk. Omdat ik er niet meer werk weet ik niet hoe Deeneer zich nu gedraagt, maar ik zal me er niet over verbazen als hij zijn oude vunzige praktijken weer heeft opgepakt.”

“Inderdaad. Totdat hij zelf het loodje legde.”

“Is dat zo?”

“Dat ongeluk van Hiele, wat is er gebeurd?”

“Uitgegleden onder de douche en met het hoofd door de douchedeur gevallen.”

“Worden die niet van veiligheidsglas gemaakt?”

“Ze heeft bij de val haar nek gebroken.”

“Was Deneer toen bij haar?”

“Tegen de politie zei hij van niet, maar ik hoorde dat hij in het wijkcentrum pochte dat ze samen onder de douche stonden en een standje wilden uitproberen dat je beter kunt laten als je ouder bent dan veertig.”

“Jakkes, dat is een beeld waar ik me liever geen voorstelling van gemaakt had,” zei Jazzmine Firenze.

“Dat hoef je ook niet te doen,” zei Havan.

“Dan weet je niet hoe mijn geest werkt.”

“Nog een dode,” peinsde Saariaho.

“En weer een oude vrouw,” zei Havan. “Ervan uitgaande dat de dood van Deneer echt een ongeluk was zie ik een patroon.”

Toen ze buitenkwamen zei Saariaho: “We hebben nu drie sporen: de oude Flupkes, onze ziekenhuisnerd en de organisatie die het wijkcentrum heeft overgenomen.”

“Ik zal mijn broertje vragen om de antecedenten van die organisatie.”

“We zijn nu toch in de buurt, laten we eerst de oude Flupkes aan de tand gaan voelen.”

“Als hij er iets mee te maken heeft, of zijn zoon, met zijn medeweten of vermoeden, wordt hij achterdochtig als hij ons alle drie ziet en we ons bekend maken als privédetectives.”

“Dat vraagt om een andere aanpak,” zei Jazzmine Firenze. “Laat mij maar.”

Uit de kofferbak van de auto haalde ze een vouwfiets.

“Hoe komt die daar?” vroeg Saariaho verbaasd.

“Heb ik er ingelegd, toen ik van het wijkcentrum kwam. Ik dacht dat hij misschien wel van pas zou komen. En voilà! Heeft een van jullie iets scherps bij de hand?”

“Een Zwitsers mes,” zei Havan.

“Kan ik die lenen?”

“Wel teruggeven. Het is een cadeautje van mijn vader en mijn en zijn naam zijn staan erin gegraveerd.”

“Ik zal er voorzichtig mee zijn.”

Havan gaf het zakmes aan Jazzmine Firenze, die op de achterbank van de auto ging zitten en haar broek uittrok en uit haar tas een rokje haalde dat ze aandeed.

“Je bent op alles voorbereid,” lachte Havan.

“Een slimme meid is op de toekomst voorbereid.”

“Is het niet te koud voor blote benen?” vroeg Saariaho.

“Wees niet bezorgd, pappie, ik zal als het goed gaat mijn gelukkig vanmorgen nog geschoren benen niet lang aan de gure wind hoeven bloorstellen. Blijf in de buurt, maar uit zicht. Nummer 27 toch?”

Saariaho knikte; Jazzmine Firenze stapte op de fiets. Hij volgde haar met de auto, Havan te voet. Ze zagen Jazzmine Firenze ter hoogte van nummer 27 afstappen, zich over het voorwiel buigen, en beseften dat ze de band door-prikte. Ze hief dramatisch haar armen op, waardoor de fiets viel, raapte de fiets op en smeet hem met veel misbaar op de stoep. Wanhopig keek ze om zich heen. Het duurde niet lang voordat de deur van nummer 27 openging en een oude man in een grijs vest en met pantoffels aan naar buiten kwam. Beet! Saariaho had de auto en stuk terug neergezet en verwachtte niet dat de man hem kon zien zitten. Havan stelde zich verdekt op achter een bestelbus maar had nu geen vrij zicht op het tafereel zonder zich te laten zien. Als straatbewoners vanuit hun raam haar zouden zien staan zou dat als verdacht kunnen worden beschouwd. Mogelijk kwamen ze uit hun huis en spraken haar aan, of belden de politie. Beide opties waren ongewenst, dus ging ze weer op de stoep staan, bukte zich om zogenaamd de veters te strikken en keek heimelijk naar wat twintig meter verder gebeurde.

“Pech, meisje?” vroeg de man die het einde van het pad dat van de deur door de betegelde voortuin naar de straat leidde bereikte. Hij leunde met een hand op het poortje, hield de andere in zijn broekzak.

“Ja, meneer,” zei Jazzmine Firenze en wist tegelijkertijd boos, teleurgesteld en op een naïeve manier verleidelijk te klinken.

“Ze is goed,” zei Havan tegen zichzelf, stond op en liep de andere kant op, de straat uit. Ze versnelde haar pas om het tafereel van de andere kant te kunnen benaderen, hopelijk zonder daar al te opzichtig in het oog te lopen.

“Ik denk dat ik in de schuur nog bandplakspullen heb liggen,” zei de oude man behulpzaam.

“Echt? Dat zou fijn zijn,” antwoordde Jazzmine Firenze, oprecht opgelucht. “Maar ik weet niet hoe ik dat moet doen.”

“Ik heb het al jaren niet meer gedaan,” zei de oude man, “maar ik denk dat ik nog wel weet hoe het moet.”

“Dus het is zoiets als zwemmen?”

Hij lachte, en zei toen: “Wacht even, meisje, dan haal ik de spullen uit de schuur.”

“Nee, dat hoeft niet. Ik bel mijn vader en hij komt me ophalen. Het zou fijn zijn als ik even binnen mag wachten, want ik krijg koude benen.”

Automatisch keek hij naar haar benen, schudde zijn hoofd en zei: “Een beetje dom, half november met blote benen de straat op gaan.”

“Dat zei mijn vader ook al,” lachte Jazzmine Firenze.

“Ga zitten, kind. Zal ik een warm drankje voor je maken?”

“Kamillethee zou fijn zijn.”

“Ik ben een oude man en heb alleen ceylonthee.”

“Dat is ook goed, meneer.”

“Noem me Flupkes. Dat gemeneer is zo stijf.”

“Aangenaam, Flupkes. Ik heet Alyssa Napoli.”

“Dat is een erg mooie naam.”

“Dank u.”

De oude Flupkes ging naar de keuken en zette een fluitketel water op; Jazzmine Firenze belde Saariaho.

“Kom me over twintig minuten halen. Jij bent mijn vader en ik ben Alyssa Napoli.”

Flupkes kwam terug met een dienblad vol: een pot thee, twee glazen, een kom suiker, een kannetje melk en een bordje met een gesneden citroen. Nadat hij thee had ingeschonken nam Jazzmine Firenze een schijfje citroen in de mond, zette haar tanden tegen de schil en beet het zurige vruchtvlees eraf. Ze kauwde erop, trok daarbij grimassen en wist dat Flupkes naar haar zat te kijken. Anders dan bij de andere Flupkes voelde ze zich bij de oude man volledig op haar gemak. Toen ze alles doorgeslikt had nam ze snel een slok thee en zei ze: “Ik vroeg me af. Ik werk op het wijkcentrum in West en daar loopt een conciërge rond die ook Flupkes heet. Is hij toevallig familie van u?”

Hij haalde diep adem, nam een slok thee en keek haar niet aan. Zijn ogen stonden droevig.

“Als u er niet over wil praten, is het prima. Ik ben soms gewoon zo nieuwsgierig. Soms te. Sorry.”

“Het is al goed, kind,” zei hij een petste haar zachtjes op de rug van haar hand. “Ik voel me net Adam. Ik heb twee zoons, een goede en een slechte. Degene die jij bedoelt is de slechte. Vroeger kwam ik vaak in het centrum, om te biljarten, maar sinds mijn zoon er werkt laat ik me er niet meer zien.”

“Wat heeft hij gedaan om slecht genoemd te worden, als ik het vragen mag?”

“Na het overlijden van mijn vrouw, hun moeder, kon ik niet meer goed voor onze zoons zorgen. Ik werkte de hele dag. Dus waren ze doordeweeks bij hun oma, mijn moeder. Dat viel goed bij de ene, die de strenge ouderwetse aanpak van haar wel kon waarderen, maar de andere werd er recalcitrant van en ging al het mogelijke doen om zijn oma uit te dagen. Grote mond, spijbelen, winkeldiefstalletjes, vechtpartijen. Mijn moeder reageerde met harde hand, streng doch rechtvaardig, en daardoor begon hij haar te haten. Ook nam hij het mij kwalijk dat ik hem onder haar hoede had geplaatst. Tijdens een ruzie over snoep sloeg hij zijn broer zo hard dat hij achterover viel, met zijn hoofd de vensterbank raakte en stierf.”

Hij stopte met praten en slikte een paar keer.

“Neem een slokje thee,” zei Jazzmine Firenze bij wijze van troost.

Hij nam een slok thee, glimlachte droevig naar haar en zei: “Het gaat wel weer. Vreemd, het is zo lang geleden, maar het grijpt me nog altijd aan.”

“Dat begrijp ik. Wat gebeurde er met uw zoon?”

“Hij kwam in een instelling voor onhandelbare kinderen terecht. Toen hij er weer uitkwam was hij ogenschijnlijk beter, aangepast en sociaal, maar ik betwijfel dat. Nee, niet zo onzeker, ik weet zeker dat hij een gewetenloos man is en dat wrok bij hem zeer diep zit en nooit meer verdwijnt. Zo was zijn moeder ook.”

“Wat een heftig verhaal. Die hele geschiedenis moet een vreselijke impact op uw moeder hebben gehad.”

“Nogal, ja. Ze is natuurlijk al lang dood.”

“Van ouderdom, neem ik aan.”

“Min of meer. Ze had beginnend alzheimer en heeft op een geven moment de elektrische waterkoker op het vuur van het gasfornuis gezet. Ze is gestorven door de giftige plasticdampen die ervan afkwamen.”

“Dat is naar ik aanneem al lang geleden.”

“O, ja. Niet lang nadat mijn zoon uit die instelling kwam.”

De bel ging.

“Dat zal mijn vader zijn.”

Nadat Saariaho de fiets in de kofferbak geladen had en Jazzmine Firenze op hartelijke wijze afscheid van de oude man had genomen en beloofde hem nog eens op te zoeken, en ze in de auto zaten zei ze: “We hebben onze dader. Het is Flupkes, de conciërge.”

Ze vertelde Saariaho en Havan, die intussen ook was ingestapt, alles wat ze van de oude man had gehoord.

“Dus hij haat als kind zijn oma en gaat daarom, eenmaal volwassen, alle oude vrouwen haten,” peinsde Saariaho. “Het kan, maar laat toch nog enkele vragen onbeantwoord.”

“Zeker, want die ziekenhuisnerd heeft er iets mee te maken, hij heeft die brief aan Enid geschreven. Dat wil ik gecheckt zien.”

“Oké, oké, ik offer me wel weer op,” zei Jazzmine Firenze.

“Deze keer is het mijn beurt,” zei Havan.

“Maar hij kent jou.”

“Precies.”

“Ik denk dat Flupkes die twee gasten als uitvoerders gebruikt,” zei Saariaho en zette koers naar het ziekenhuis.

“Wat ik zojuist van jouw verhaal begrepen heb zijn Flupkes’ motieven heel persoonlijk,” zei Havan. “Mijn ervaring als politierechercheur is dat dergelijke types vrijwel altijd alleen werken.”

“Misschien delen die drie hun afkeer van oma-types en hebben ze elkaar gevonden op een forum voor oudevrouwenhaters,” zei Jazzmine Firenze.

“Alsof zoiets bestaat,” reageerde Saariaho tegen beter weten in.

“Reken maar dat zoiets bestaat.”

“Heb je al een besluit genomen, Havan? Ga je terug naar de politie?”

“Ik vind het veel te leuk met jullie twee.”

“Met Giselle als competitie lijkt me dat voor de hand liggend. Hij hier is weliswaar ook zo’n brombeer maar ik heb mooie benen.”

“Je zult het misschien gek vinden, maar ik houd meer van gespierde en behaarde benen.”

“Dan ben je bij de politie beter af.”

“Ik heb behaarde benen.”

“Dat is ook niet de reden dat ik me hier thuis voel. Bij de politie kan ik niet doen wat ik zo meteen ga doen.”

“Je maakt me nieuwsgierig.”

Saariaho zette de auto op de parkeerplaats achter het ziekenhuis neer. Voordat ze naar binnen gingen vroeg Havan hun gepaste afstand te houden.

“Niks ervan,” zei Jazzmine Firenze. “Ik ga aan het tafeltje ernaast zitten. Ik heb een kaartje op de eerste rang.”

Hij zat aan zijn vaste tafeltje voor de winkel waar medische hulpmiddelen werden verkocht. Havan stapte recht op hem af, Jazzmine Firenze liep met een boog om de restauratie heen en nam plaats aan het belendende tafeltje, Saariaho bleef op afstand.

“Je kent me toch nog wel?”

Hij keek op van zijn laptop, schrok en knikte zenuwachtig, een houding aannemend om meteen te kunnen vluchten. Havan ging zitten om minder bedreigend over te komen, met de rug naar Jazzmine Firenze gekeerd, om niet in de verleiding te komen haar aan te kijken en in lachen uit te barsten.

“Het geval is namelijk dat mijn vriend van plan is jou op te laten draaien voor de schade aan zijn bumper en koplamp. Ik vind dat niet netjes omdat ik weet dat jij geen schuld hebt aan het ongeluk, want er heeft nooit een botsing plaatsgevonden. Toch?”

“Nee,” stamelde hij.

“Die schade heeft hij later opgelopen, bij een net zo roekeloze actie als die waarbij jij betrokken was.”

“Oké,” stamelde hij.

“Ik heb een idee om hem ervan te weerhouden en je tegelijkertijd je laptop terug te bezorgen, al zie ik dat je alweer een nieuwe hebt.”

“Van mijn broer,” klonk het onzeker, alsof hij niet wist waar hij die vandaan had gehaald.

“Luister goed.”

“Ja,” stamelde hij.

“Als je nu opschrijft dat je er niets mee te maken hebt en dat ondertekent beloof ik je dat mijn vriend het erbij zal laten. Heb je pen en papier?”

“Nee.”

“Scheiße, ik ook niet.”

“Ik wel,” zei Jazzmine Firenze, die het niet kon laten zich erin te mengen. Ze haalde een blocnote en balpen uit haar tasje en gaf die Havan, die het op haar beurt aan de man overhandigde.

“Wat moet ik schrijven?”

“Iets met veel o’s,” zei Jazzmine Firenze. Havan stootte haar geërgerd aan.

“Ik zal je voorzeggen wat je precies moet opschrijven. Let op, hier komt ‘ie: ‘Vuile lesbische mannenmoordenaar, ik krijg je nog wel.’ Heb je dat?”

De man keek verschrikt, stond razendsnel op en zette het op een lopen, recht in de armen van Saariaho.

“Dit is een ziekenhuis,” zei hij rustig, “dus ga hier geen scène schoppen. Loop nu rustig terug naar het tafeltje en schrijf op wat je gedicteerd wordt.”

“Ik haal de beveiliging erbij,” blufte de man met paniek in de stem.

“Doe dat vooral, maar zorg ervoor dat je niet Jacobs benadert, want hij is een vriend van mij.”

Gedwee liep hij terug naar het tafeltje, werd toen hij aarzelde om te gaan zitten met dwingende hand door Saariaho op de stoel gedrukt en gehoorzaamde Havan zonder verder tegen te sputteren. Het hele tafereel had de belangstelling opgewekt van de ziekenhuisbeveiliging en onder hen bevond zich inderdaad een man genaamd Jacobs, die Saariaho van gezicht kende omdat hij dienst had gehad tijdens de schietpartij in het gebouw waarbij Jazzmine Firenze betrokken was geweest, maar hij maande zijn collega’s de zaak voorlopig op zijn beloop te laten. Saariaho was echter niet de reden waarom hij niet ingreep, hij kende namelijk ook Havan, met wie hij samen op de politieacademie had gezeten en die hij had leren kennen als iemand van wie je op aan kon.

Toen hij klaar was met het briefje had Havan haar conclusie al getrokken. Jazzmine Firenze bevestigde het: “Dezelfde o’s.”

Havan wenkte Jacobs en zei: “Kun je hem overdragen aan de politie?”

“Natuurlijk. Wat geef ik op als reden?”

“Redenen. Inbreken op de wifi van het ziekenhuis, het plaatsen van twee bommen om mensen uit te schakelen, onder wie mij en mijn vrienden hier en het vermoorden van een vrouw.”

Jacobs keek Saariaho en Jazzmine Firenze aan, herkende nu ook haar, knikte hen toe en nam de man bij de arm.

“Meekomen, jij. Karels, bel jij de politie, dan breng ik hem naar het kotje.”

“Ik heb nooit een bom geplaatst en zeker nooit iemand vermoord,” protesteerde de man. Intussen ging Havan onverstoorbaar verder: “Zeg Giselle dat ik later op het bureau nader uitleg kom geven. Ik heb nu nog iets te doen.”

Bij de auto aangekomen zei ze: “Eens horen wat mijn broertje ontdekt heeft.”

Dat ontlokte aan Jazzmine Firenze de reactie: “Het lijkt erop dat iemand anders de leiding heeft overgenomen, Saariaho.”

“Precies zoals ik het altijd gewild heb,” was hij het met haar eens.

Met veel moeite had Flores kunnen achterhalen wie zich schuilhield achter Oikismos, de organisatie die het wijkcentrum van de gemeente had over-genomen: Flupkes. De enige reden dat het mogelijk was geweest voor een nieuwe organisatie als Oikismos, met een vaag businessplan en ondoorzichtige bedrijfscultuur, om het wijkcentrum van de gemeente over te nemen was omdat de wethouder die erover ging zijn leven te danken had aan de oude Flupkes, die hem als kind van de verdrinkingsdood gered had. Hij was met vriendjes in een net buiten de stad gelegen grintgat gaan zwemmen, de waarschuwings-borden waarop stond dat het gevaarlijk was om daar te zwemmen negerend, zoals twaalfjarige jongens in hun puberale overmoed geneigd zijn te doen. Vanwege zijn nog schriele gestalte vond de jonge Luitingh dat hij zich moest bewijzen tegen de fysiek al meer ontwikkelde vriendjes; hij voelde zich een buitenbeentje die niet helemaal serieus genomen werd. Voor eens en altijd zou hij laten zien dat hij net zo mans was als de anderen en sprong zonder aarzelen het water in terwijl de anderen zich nog aan het afvragen waren of de verkoeling die een plons beslist met zich zou meebrengen opwoog tegen de risico’s, want puberjongens hebben weliswaar de neiging om zich vaak te begeven op het randje tussen gezond verstand en toegeven aan gevaarlijk impulsieve acties, maar ze zijn niet achterlijk. Luitingh zwom enthousiast naar het midden van de waterplas, waar het water vanwege de diepte plots steenkoud werd. Kramp sloeg toe en de anderen keken niet wetend wat te doen toe hoe hij schreeuwde om hulp. De oude Flupkes was in het bosachtige gebied rondom het grintgat zijn hond aan het uitlaten toen hij het hulpgeroep hoorde. Hij twijfelde geen seconde, rende naar beneden, sprong in het water en wist, met hulp van zijn hond, de voor zijn leven spartelende Luitingh uit het water te krijgen. Hoewel Flupkes’ zoon er niets mee te maken had, Luitingh kende hem niet eens totdat hij als wethouder besloot de verliesgevende wijkcentra over te doen aan particuliere organisaties waarbij de jonge Flupkes als advocaat van Oikismos zich meldde, voelde hij zich aan de familie verplicht zijn verzoek te honoreren, ondanks protesten van de linkse oppositie in de raad en van zijn eigen ambtenaren.

Wat Oikismons voor plannen had met het wijkcentrum had Flores niet kunnen achterhalen, want dat werd uit het businessplan niet echt duidelijk, daar was het te algemeen en nietszeggend voor. En daar was hij, zoals hij aangaf, niet voor ingehuurd; dat was een zaak voor zijn zus en haar partners, die immers gewend waren over dergelijke zaken na te denken en onlogische conclusies te trekken die nog bleken te kloppen ook.

“Als hij Oikismos gebruikt om eenvoudig toegang te hebben tot oude vrouwen, om zo zijn haat tegen hen in de praktijk te brengen had hij gemakkelijkere wegen kunnen bewandelen,” zei Saariaho.

“Ja, want nu zit hij ook opgescheept met oude mannen, immigranten die een cursus volgen en jongeren die van de straat gehouden moeten worden,” versterkte Jazzmine Firenze zijn stelling.

“Hij kan juist dat gebruiken als dekmantel,” bracht Havan ertegenin. “Maar heeft hij wel een opleiding gedaan in die richting?”

“Hij beweert van wel,” zei Saariaho. “Dus dan is hij maatschappelijk werker en jurist.”

“Dat mag Flores zien te ontdekken. Ik bel al.”

“Missen we iets?” vroeg Jazzmine Firenze.

“Logica.”

“Moeten we dan niet Flupkes aan de tand gaan voelen?”

“Zo snel als we de gegevens van Flores hebben.”

“We zullen met iets bij Giselle moeten komen, anders staat onze ziekenhuisnerd zo weer buiten.”

“En is Flupkes gewaarschuwd.”

De telefoon van Jazzmine Firenze ging.

“Enid,” zei ze toen ze op de display keek.

“Ze wil een date,” grapte Havan.

Jazzmine Firenze nam op. Ze hoorde aan de andere kant van de lijn alleen maar schreeuwen. De verbinding werd verbroken.

“We moeten naar Enid. Nu!”

Izenda stond hen aan de buitendeur op te wachten. Ze droeg pantoffels en had in alle haast een peignoir over haar kleren aangetrokken.

“Hij is boven,” zei ze angstig. “Hij staat op Enids deur te kloppen.”

“Wie?”

“Flupkes.”

Ze renden alle drie naar boven. Wat ze zagen hadden ze niet verwacht.

“Wat doet u hier?” vroeg Jazzmine Firenze.

“Ik moet haar waarschuwen. Ze is in gevaar.”

Ook zijn stem klonk angstig. Het drong niet tot hem door dat hij haar en de man naast haar onder heel andere omstandigheden had leren kennen. Jazzmine Firenze nam de oude Flupkes bij de arm en leidde hem weg van de deur.

“Laat mij maar,” zei Izenda en klopte op Enids deur. “Ik ben het, buuv. Alles is goed, Saariaho en zijn meiden zijn er.”

Ze wendde zich tot de anderen.

“Het zal wel even duren, zo snel is ze niet meer.”

Het duurde inderdaad even voordat ze één, twee, drie, vier sloten geopend hoorden worden en de deur op een kier werd gezet, net ver genoeg voor Enid om te kunnen beoordelen of Izenda’s bewering wel klopte en niet onder dwang van Flupkes uitgesproken was. Toen ze zag dat het inderdaad goed was opende ze de deur helemaal en liet het hele gezelschap binnen, de oude Flupkes echter argwanend aankijkend.

“Jullie kennen elkaar?” vroeg Saariaho toen ze allemaal waren gaan zitten.

“Ja,” zei Flupkes.

“Ja,” zei Enid. Toen ze aan het gezicht van Saariaho zag dat hij wat meer informatie wilde ging ze verder: “Hij heeft me in contact gebracht met Deneer. Het was een weddenschap, vertelde Deneer me later. Hij hier daagde hem uit mij te verleiden. Een weddenschap, een spelletje.”

De minachting was van haar gezicht af te lezen.

“Toch viel u voor hem,” zei Havan. “Tegen alle verwachting.”

“Ik wist het toen nog niet. Ik wist niet eens dat hij een notoire versierder was. Dat heeft hij me later opgebiecht, toen hij mijn hart al veroverd had. Ik was in het begin wel kwaad op hem, maar hij zei dat hij sinds hij mij kende zijn leven aan het beteren was. Ik geloofde hem. Maar hij daar, hij is een cynische manipulator.”

“Nou, nou, zo erg is het niet,” verweerde de oude Flupkes zich. “Ik geef toe dat ik toen over de schreef ging en dat spijt me. Ik wilde zien of hij zijn reputatie waar kon maken wanneer hij zijn pijlen richtte op iemand van wie ik wist dat ze lesbisch was. Het was gewoon een kwajongensstreek na een paar biertjes.”

“Voor wie wil u Enid waarschuwen, Flupkes?” vroeg Saariaho.

“Voor mijn zoon. Na jullie bezoek ben ik gaan nadenken. Ik lees de krant en weet dat de laatste tijd oude vrouwen nogal eens wat overkomt. Het was me opgevallen dat ik zowel Hiele als Alberta als Bastiaanse kende van het wijkcentrum. En dan was er nog Deneer. Dat kon geen toeval zijn. Toen bedacht ik dat alles begonnen was nadat mijn zoon daar was gaan werken. Mijn zoon, die zijn oma haatte. Er moest een verband zijn. Dus ben ik zo snel mogelijk hierheen gekomen, omdat Enid ook tot datzelfde groepje vrouwen hoort.”

“Zo ver waren wij ook al,” zei Saariaho. Jazzmine Firenze vond het tijd om open kaart te spelen en zei: “Ik heet niet Alyssa Napoli maar Jazzmine Firenze en hij is niet mijn vader maar mijn partner, samen met Havan. We zijn privédetectives en we onderzoeken al deze vreemde sterfgevallen.”

Even was ze bang dat ze tegengesproken zou worden omdat ze het nooit hadden gehad over een partnerschap van haar; dat Saariaho er bezwaar tegen zou maken dat zij zichzelf privédetective noemde. Maar ze zag Saariaho tevreden glimlachen en was vervolgens trots op zichzelf. Ze hoorde er volwaardig bij!

“Ik vroeg me al af wat jullie hier deden.”

“Kent u de computerman van het wijkcentrum?” vroeg Saariaho.

“Ik heb hem wel eens gezien. Eerder zei ik dat ik sinds mijn zoon er werkt geen voet meer in het gebouw heb gezet, maar dat is niet helemaal waar. Ik ben er nog eens geweest om mijn keus op te halen. Toen zag ik hem. Ik vroeg Galach wie deze mensenschuwe vogelverschrikker was en ze zei dat hij de zoon was van Deneer. Ik wist wel dat hij twee zoons had, maar had hen nooit gezien.”

“Dus onze ziekenhuisnerd is zijn broer. Vandaar,” zei Jazzmine Firenze.

“Fijn dat dat opgelost is,” zei Havan. “Maar we hebben nog steeds geen bewijs dat de jonge Flupkes hierachter zit.”

“Ik denk dat dat een taak van de politie is,” zei Saariaho. “We hebben een opeenstapeling van verdenkingen en verdachte omstandigheden. Ze kunnen hem nu wel op de grill leggen en het bewijs uit hem knijpen.”

“Wachten we niet op de resultaten van Havans broer?”

“Oude vrouwen lopen direct gevaar. Enid hier en Izenda, Bastiaanse en wellicht nog meer. Flupkes senior misschien. De informatie over Oikismos kan altijd later nog aan de politie worden gegeven.”

Op dat moment ging de bel.

“Dat is de deurbel van hierboven, niet die van de buitendeur beneden,” zei Enid.

“Verwacht u iemand?”

“Ik verwacht nooit iemand, alleen mijn buuv, maar die zit al hier en heeft bovendien een sleutel.”

“Wat nutteloos is met al die sloten aan de binnenkant,” merkte Izenda op. Aan haar stem te horen was het niet de eerste keer dat ze er iets over zei.

“Een andere buur?”

“Zou kunnen.”

Ze maakte aanstalten om op te staan maar Havan gebaarde dat ze kon blijven zitten.

“Ik doe het wel.”

Het was de jonge Flupkes met de jonge Deneer. Ze keken niet vriendelijk. Ze hadden een weekendtas bij zich. Toen ze zagen dat het niet Enid was die de deur opende wilden ze ervandoor gaan, maar Havan duwde Flupkes met haar schouder tegen de muur en riep Saariaho. Getweeën sleurden ze de snoodaards naar binnen. De jonge Deneer keek verschrikt naar Jazzmine Firenze en sloeg snel zijn ogen neer.

“We hadden het net over jullie,” zei Jazzmine Firenze opgewekt, alsof ze vrienden begroette. Vader en zoon Flupkes hadden niet verwacht elkaar hier en nu tegen te komen; ze keken elkaar vol haat aan.

“Jij, verrader,” siste de zoon.

“Jij, vrouwenmoordenaar,” gromde de vader.

Als Saariaho niet tussenbeide was gekomen zouden ze elkaar te lijf zijn gegaan.

“Dat ben jij schuld, met die heks van een moeder van je.”

Opeens vloog de jonge Deneer op Enid af, roepend: “Jij hebt mijn opa vermoord, smerig wijf! Daarom moet jij dood!”

Havan kon hem net voordat hij zijn handen om de hals van de oude vrouw klemde tegenhouden. Ze beukte op hem in en hij vloog door de kamer om tegen de muur terecht te komen. Daar bleef hij liggen.

Jazzmine Firenze begon te glunderen, hield haar telefoon omhoog en zei: “Ik heb net op tijd op opname gedrukt.”

Havan zei: “We hebben nu genoeg bewijs. Ik bel Giselle.”

 

041123 – 211223

bottom of page