top of page

DENKEN DAT HET WEER LICHT WORDT

​

​

verhalenbundel

 

HET HUISJE AAN HET MEER

​

DE PRIJSUITREIKING

(scroll naar beneden voor dit verhaal)

​

DRIE MOOIE & HOOPVOLLE WINTERVERHALEN

een mooi en hoopvol winterverhaal

sneeuw

de bevroren maas

 

​

DRIE BRIEVEN AAN VINCENT VAN GOGH

de zon schijnt; de zon schijnt onder te gaan

zonder zonnebloemen

populier in de zomer

​

DE LUMINALMOORDEN, OFTEWEL HOE SAARIAHO PRIVÉDETECTIVE WERD

​

DRIE ULTRAKORTE VERHALEN

eva

zij peep mij

de avondkluizenaar

​

Π

​

2 MINITHRILLERS

​

DUITSLAND

parken

het meisje uit kiel

 

 

DE BALLADE VAN BLOODY & NOISY

 

​

 

​

 

​

​

​

​

​

 

There was a silent code, a master plan

The sweet loving angel & the beastly man

But it grew out of shape

Now we’re tired of charades

And we started loathing the roles we’d play

 

An Pierlé

 

 

 

De titel DENKEN DAT HET WEER LICHT WORDT komt uit het gedicht Schijnbare Zekerheden, dat ik ooit ergens in de jaren 90 schreef. Het zou zelfs de titel van de hele bundel worden. 

Alle verhalen staan op deze site. Gelieve ze in de juiste volgorde te lezen. Waarom? Ik heb niet voor niets nagedacht over de volgorde.

 

​

Het Huisje Aan Het Meer

29 12 2016 - 22 02 2017

​

De Prijsuitreiking

                                23 09 15 - 15 12 2015      

Scroll naar beneden om dit verhaal te lezen.

​

Drie Mooie En Hoopvolle Winterverhalen

Uitgeverij De Bezige Bij gaf de opdracht om “een mooi en hoopvol winterverhaal in maximaal 1500 woorden” te schrijven. Dit zijn mijn  bijdrages. Het eerste verhaal bestaat uit twee delen die ik apart heb ingeleverd maar die ook twee kanten van hetzelfde verhaal vertellen en daarom een eenheid vormen.

 

Een Mooi En Hoopvol Winterverhaal

Droog: 22 12 15 - 02 01 2016

Nat: 09 / 10 01 2016                       

 

Sneeuw

                03 - 05  01 2016                                                                               

 

De Bevroren Maas

                05 - 13 01 2016                                                                

 

Drie Brieven Aan Vincent Van Gogh

Deze verhaaltjes zijn geschreven in het kader van een schrijfwedstrijd. De opdracht was “Schrijf een brief aan Vincent van Gogh in maximaal 1000 woorden”.

 

De Zon Schijnt; De Zon Schijnt Onder Te Gaan    

                       14 07 2015

 

Zonder Zonnebloemen         

                       29/30 07 2015

 

Populier In De Zomer            

                       03 – 06 09 2015

 

 

De Luminalmoorden,

Oftewel Hoe Saariaho Privédetective Werd 

                       12 05 – 15 09 2016

 

Drie Ultrakorte Verhalen

In november 2015 schreef Nederland Leest een schrijfwedstrijd uit met als enige restrictie dat het maximaal 400 woorden mocht bevatten. Er mocht maar 1 verhaaltje ingestuurd worden. Ik schreef er verschillende en leverde uiteindelijk De Avondkluizenaar in. Sommige andere van deze verhaaltjes vonden hun plek in het langere verhaal De Prijsuitreiking.

Ik weet overigens dat het in Zij Peep Mij genoemde schilderij van William Turner in The National Gallery hangt en niet in Tate.

Het eerste verhaaltje EVA is geschreven ihkv de Boekenweekschrijfwedstrijd 2017. Het thema was Verboden Vruchten en het mocht maximaal 500 woorden lang zijn.

​

Eva

06 - 07 02 2017

​

Zij Peep Mij

                22 10 2015

 

De Avondkluizenaar              

                19 10 2015

 

Π

Dit verhaal is geschreven in het kader van een schrijfwedstrijd met als thema "waanzin". De exacte dag- en tijdsaanduiding heeft alles te maken met de titel. Het getal PI begint namelijk zo: 3,141592653. De dag waarop ik dit schreef was namelijk PI-dag (volgens de Engelse datumaanduiding, die met de maand begint). De film PI van Christopher Nolan bezorgde me de associatie met het thema.  Π2 is in het oorspronkelijke verhaal geïntegreerd.

14 03 2015 (Π2: 05 11 2016)

​

​

2 Minithrillers

“Schrijf een thriller in maximaal 750 woorden” was de opdracht van een schrijfwedstrijd van het tv-programma De Pennen Zijn Geslepen. Het tweede verhaal heb ik ingezonden.

​

De Achtervolger, De Ex &  Ik

01 - 02 11 2016

​

Cadeautjes

03 11 2016

​

Duitsland

Deze verhaaltjes zijn geschreven voor de Boekenweekschrijfwedstrijd met als thema Duitsland in maximaal 500 woorden. Uit het verhaal Het Meisje Uit Kiel is uiteindelijk De Ballade van Bloody & Noisy voortgekomen.

​

Parken

26 01 2016

​

Het Meisje Uit Kiel

31 01 2016

​

De Ballade van Bloody & Noisy

                        14 02 – 14 10 2016

​

​

​

Als achtergrondafbeeldingen heb ik onder andere de schilderijen Rain, Steam and Speed – The Great Western Railway en Ulysses Deriding Polyphemus – Homer’s Odyssey van William Turner gebruikt.

Het Engelse citaat in De Ballade van Bloody & Noisy is van Fred Frith, uit The Hand That Bites van Skeleton Crew.

Het Duitse citaat in De Prijsuitreiking is van Richard Wagner, uit Tristan & Isolde.

​

​

© 2017 Tejo Merkus

​

​

​

​

​

​DE PRIJSUITREIKING

 

 

 

Op de ochtend dat door overbelasting de goot aan de achterkant van mijn huis het begaf en met veel lawaai op de grond viel, daarbij het verzamelde zwarte mossige water als een afbeelding uit een rorsachtest over de siertegels van mijn patio verspreidend, kreeg ik van een vriendin een email waarin ze per direct alle contact verbrak. Ze wist het zo te formuleren dat ik geen idee had waarom ze met me brak en aangezien ons laatste contact, twee dagen eerder toen ik aan de voordeur van haar huis haar teder goedenacht kuste, in volkomen harmonie was verlopen, zat ik verbijsterd op mijn stoel naar mijn beeldscherm te staren, niet in staat me te bewegen. Pas na een paar minuten lukte het me om te reiken naar het pakje sigaretten en de aansteker die naast de laptop lagen. Terwijl ik langzaam een sigaret rookte kwamen de slechts enkele beelden die zich tot nu toe hadden kunnen vormen omdat we elkaar pas twee keer gezien hadden tot leven en kon ik er vanuit verschillende invalshoeken naar kijken als ware ik een objectieve buitenstaander die toekeek en zag waar de vooraankondigingen van deze onverwachte breuk waren voorgevallen en mogelijk tot het oordeel kon komen dat de breuk niet helemaal, zelfs helemaal niet onverwacht was. Ik kon niets vinden.

Onderweg naar een doe-het-zelfwinkel om beugels te kopen waaraan ik de goot provisorisch opnieuw kon bevestigen om deze later als ik de jackpot van de staatsloterij had gewonnen vakkundig door een loodgieter te laten repareren kwam ik langs een leegstaand pand waar op de ruit naast het bordje ‘te huur’ een affiche was geplakt met de aankondiging van de prijsuitreiking van een literaire schrijfwedstrijd die georganiseerd was door een plaatselijke boekhandel samen met een nationale bank. Hier in de stad. Vanavond.

Thuis legde ik de beugels en bouten en moeren en een stelletje steenboren op de tafel, nam een douche, schoor me zorgvuldig, en trok uitgaanskleren aan: een viscose overhemd met een zwart-groen-rode fantasyprint, een zwarte armani-broek, een zwart colbert van de fijnste wol en mijn chicste schoenen.

De prijsuitreiking vond plaats in de zaal van een buurtcentrum in een buitenwijk. Een vreemde locatie voor een evenement met landelijke uitstraling dacht ik toen ik naar binnen ging en de entree betaalde. Omdat de zaal nog niet open was ging ik aan de bar zitten en bestelde een kop koffie. Ik keek om me heen; er waren nog niet veel mensen. Ik was vroeg. Als een in fast forward afgespeelde opname ven een live action animatie van het pekdruppelexperiment kwam het publiek binnen. Hoe drukker het werd des te jonger ging ik me voelen. Dat veranderde toen een jonge vrouw, bijna een meisje nog, binnenkwam met in haar kielzog een excentriek geklede jongen, die haar slaafs volgde in elke onvoorspelbare wending die ze nam bij het banen van een weg tussen het publiek in de richting van de bar. Het had me niet verbaasd als ze hem aan een ketting die met een ijzeren klem om zijn hals bevestigd zou zijn achter zich aan had voortgetrokken. Ze ging naast me zitten en vroeg aan de barman welke whisky’s geserveerd werden. Het was het gebruikelijke rijtje: Johnnie Walker, Jack Daniels en Jameson. Zij nam de Jack Daniels maar aan haar gezichtsuitdrukking was duidelijk teleurstelling en dédain te lezen over het gebrek aan keuze en het gemis van kwaliteit. Ze ging even met de barkeeper in discussie maar hij had daar weinig zin in en maakte zich er eenvoudig vanaf door te zeggen dat hij hier ook maar werkte en niets te zeggen had. Ze had lang sluik donkerbruin haar met een pony tot juist boven de brede wenkbrauwen, de donkerblauwste ogen, een brede neus waarvan de punt iets naar links wees en een brede mond met smalle lippen. Ze hief haar glas op en draaide zich naar mij, keek me aan met een blik waarin een heel scala aan uitdrukkingen te zien waren en zei: “Proost.”

Ik tikte met mijn kop koffie tegen haar glas en zei: “Slainte mhath,” waar ik vanwege het uitsloverige karakter meteen spijt van kreeg, maar zij leek het wel te kunnen waarderen, want ze zei na met een vertrokken gezicht alsof ze een glas vitriool had gekregen een slok te hebben genomen: “Jij kunt een single malt dus ook wel waarderen.”

Ik knikte en zei: “Geef mij maar een islay die smaakt alsof je een hap turf neemt.”

Zij veranderde meteen van onderwerp.

“Ik ben hier omdat ik een prijs heb gewonnen. Met een uiterst zwartgallig verhaaltje heb ik een Lenteprijs gewonnen, maar het zal me niet verbazen als de ironie ervan de jury is ontgaan. Waarom ben jij hier?”

Ze sprak in ongegeneerd Amsterdamse tongval met de kapsones dat ze ook hier in het zuiden verstaan zou worden. Ik besloot mijn Limburgs accent extra aan te zetten toen ik haar antwoordde, de G zachter dan een pakje boter in de zon, de Z zingend als een zoemende bij, de V vol als een snorrende kat.

“Ik zag een affiche en had er meteen zin in.”

“Versta jij hem?” kwam de jongen in haar kielzog tussenbeide. Hij had zwart geverfd piekerig haar, zwarte eyeliner rond de grijze ogen en een gebrekkige baardgroei. Hij nam ongevraagd een slok van haar whisky en ik zag zijn zwart gelakte resten van nagels.

“Ik versta er helemaal niets van,” verduidelijkte hij zijn punt op een toon waarin het besef doorklonk dat niemand geïnteresseerd was in zijn mening, wat zij benadrukte door achteloos een wegwerpgebaar in zijn richting te maken terwijl ze mij bleef aankijken.

“Ik moet dadelijk voorlezen.”

“Wat heb je gewonnen?”

“Het was een prijsvraag. Het thema was ‘lef’. De hoofdprijs is dat je je kop in de bek van een circusleeuw mag steken, of zo. Ik deed niet mee om een prijs te winnen. Het was meer een oefening voor mezelf. Ik ben bezig aan een roman.”

“Waarover gaat die?”

“Over een jonge vrouw die haar eigen identiteit zoekt binnen een disfunctionele familie.”

“Ik heb laatst een boek met datzelfde thema gelezen: De Inborsteling van Floor Haakman.”

“Die ken ik,” zei de jongen in haar kielzog. “Die is een beetje gek.”

“Nee, jij bent normaal,” zei zij snibbig.

“Met wat voor verhaal heb je gewonnen?”

“Weet ik niet. Ik heb drie verhalen ingezonden. Ik vond het thema wat saai en afgekloven, het moest wel bijna automatisch gaan over ‘eerst durfde ik dit niet, maar toen gebeurde zus en zo en nu, aan het einde van de duizend woorden, durf ik dit wel. Hoera!’ Dus eerst schreef ik een verhaaltje dat niet zozeer inhoudelijk over durf ging maar qua vorm gedurfd was. Lange meanderende anakoloetische zinnen, in de ik-jij vorm zonder een brief te zijn, en zo. Het verhaal begint midden in een zin met een komma en eindigt midden in een zin met een komma. Toen dacht ik, nu ga ik een tegengesteld verhaal schrijven en houd me precies aan alle schoolse grammatica- en spellings- en interpunctieregels en zo. Maar ik liet het verhaal gaan over een jongen die juist helemaal geen lef had, zo laf en bang was dat hij op zijn dertigste nog steeds maagd was. Waar het derde verhaaltje over ging weet ik niet meer. Dat was een beetje zwak dus ik kan me niet voorstellen daarmee te hebben gewonnen. Ik zou in elk geval teleurgesteld zijn als dat wel zo was.”

“Dadelijk moet je op het podium het winnende verhaaltje voorlezen?”

“Ja, maar dat doe ik niet. Het thema van de wedstrijd is niet voor niets ‘lef’.”

Ze wees naar het koffertje, dat ik nog niet had opgemerkt en dat de jongen in haar kielzog op zijn schoot hield.

“Wat zit er in?”

Voordat ze me antwoord kon geven ging de deur naar de zaal open en mocht het publiek naar binnen. Deze keer niet druppelsgewijs zoals toen men het gebouw binnenkwam maar stromend als op weg naar een afvoerputje. Een man met stropdas kwam tussen ons in staan. Het weinige haar dat hij had stak warrig alle kanten uit.

“Jij bent Zahraa Mansi, neem ik aan,” zei hij met zo’n zwaar Limburgs accent dat ik me afvroeg of hij in staat was een conversatie in ABN te voeren. Ik realiseerde me dat we ons niet aan elkaar voorgesteld hadden.

“Ik ben Jolon,” riep ik haar na terwijl zij de man van de organisatie volgde naar een zijingang waaraan een bordje met de tekst ‘geen toegang: privé’ bevestigd was. De jongen in haar kielzog volgde haar. Ik ging de zaal in en vond tot mijn verbazing nog een lege stoel op de eerste rij direct naast het gangpad in het midden. De man met het warrige haar bleek de eigenaar van de boekwinkel te zijn; hij opende en gaf na enkele in dialect gesproken woorden de microfoon aan de direct als zodanig herkenbare aan alle clichés voldoende bankdirecteur. Alleen had hij geen bolknak in de mond. Verder kon hij zo opdraven in oude nazi- of Sowjet-propagandafilms. In alles liet hij merken van de oude stempel te zijn, lak te hebben aan de managerscultuur en het geraffineerdere graaiwerk. Hij graaide omdat hij er recht op had, tijdens kantooruren, en zat een paar avonden per week op zijn old-boys-netwerkclubs met exclusieve wijn en cognac, elke donderdag op zijn penthouse met zijn maîtresse en de andere avonden bracht hij thuis door als de brave familieman die hij voorgaf en in alle ernst meende te zijn. Na een korte toespraak over het geestelijke belang van cultuur in het algemeen en literatuur in het bijzonder als tegenwicht voor de dagelijkse oppervlakkigheid zijnde de reden om als financiële instelling deze prijs in te stellen en te sponsoren gaf hij het woord terug aan de boekhandeleigenaar, die nu in zijn beste Nederlands de algehele presentatie op zich nam, de huisband introduceerde en de achtereenvolgende prijswinnaars bekend maakte. Als eerste was een kind aan de beurt voor de Benjamin Robaprijs. Een jongen van een jaar of elf had zijn winnende verhaaltje uit zijn hoofd geleerd en stond nu in een net pak met achterovergekamde haren voor het publiek alsof het dagelijkse routine was met monotone stem maar zonder te hakkelen en zonder zich te verspreken zijn relaas over de intens droevige dag dat zijn hondje onder de auto kwam en in zijn armen doodging voor te dragen. Maar terwijl hij in het begin van het verhaaltje duidelijk had gemaakt een bijna fysieke afkeer van dode dieren te hebben pakte hij nu zijn hond in zijn armen en droeg het naar de achtertuin, waar hij het dier de laatste eer bewees en begroef.

Het publiek was zichtbaar ontroerd en het applaus na afloop kwam gepast aarzelend op gang om vervolgens los te barsten in een tornado van bravo’s. Ook de adolescentencategorie was gewonnen door een jongen. Vrouwen zijn de lezers maar mannen blijven de schrijvers. Toen hij werd aangekondigd liep hij zonder op te kijken het podium op, negeerde de bankdirecteur die klaar stond met de oorkonde en de prijs en liep recht op de microfoon af, haalde een vel papier uit zijn grijze fleecetrui en begon meteen de voordracht. Hij was een jaar of zeventien, was lang maar had de aanleg om snel in de breedte uit te dijen, had bruin krullend haar en een pluizig baardje. Hij sprak zachtjes en met zo’n subtiele intonatie dat het leek alsof hij een verhaal achter het verhaal vertelde.

“Ik ben het zat. Elke avond zit ik op de bank en de boeken in de kast tegenover me beginnen tegen me te praten. Niet echt, natuurlijk, ik ben niet gek. Maar ik zie de ruggen met de titels en de namen van de schrijvers en het lijkt alsof ze een boekje open doen over wat zich verscholen houdt binnen de kaft. Alsof de inhoud roept: Ik wil eruit! In de onderscheiden stemmen van Dostojevski, Shelley, Plath, Goethe, noem maar op.

Ik realiseer me nu dat ik mezelf verwijt dat ik er maar niet toe kom om deze boeken te lezen en dat dit schuldgevoel zich uit als de stemmen van de wereldliteratuur. Pogingen genoeg heb ik de afgelopen jaren ondernomen maar ik kon simpelweg de aandacht er niet bij houden en viel terug op de waan van de dag die het televisietoestel dat naast de boekenkast staat gewoontegetrouw uitbraakt, om over de social media maar te zwijgen. Elke halve minuut een nieuw bericht op de smartphone valt moeilijk te negeren.

Na weer een avond gevuld met het onuitstaanbare kakafoniekoor waarin dit keer Shakespeare, Capote en McCullers zich solopartijen toe-eigenen haal ik de verhuisdozen van zolder en begin de boekenkast leeg te halen. Geen genade voor de tegenstribbelende Kafka, de sardonische Rushdie en de vals medelijden oproepende Murakami. Ik ben bijna halverwege met uitruimen wanneer uitgerekend de Bijbel uit mijn handen op de grond valt. Het boek valt open en ik lees de passage die zich aldus aan mij openbaart: ‘Geniet dus, jongeling, van uw jeugd, uw hart zij vrolijk in jonge jaren; volg de lusten van uw hart en de begeerten van uw ogen.’

Ogenblikkelijk stop ik mijn opruimactiviteit en trek mijn jas aan. Ik weet meteen bij wie ik deze Bijbelse profetie in vervulling wil laten gaan. Gelukkig, ze zit aan de kassa. Ik loop naar haar toe en zeg: ‘Je kent me niet, maar…’

‘Ik ken je wel,’ glimlacht ze vriendelijk, ‘je bent de jongen van de rode wijn en de borrelnootjes.’

‘Ik zal je precies vertellen hoe het zit. Ik las het net in de Bijbel. Tot nu toe heb ik me altijd tevreden gesteld met het op afstand bewonderen van de prachtige vormen van jouw lijf, maar die tijd is nu voorbij. Tot nu toe heb ik jou slechts in mijn dromen en fantasieën aangeraakt, gevoeld, betast en bemind, en daar vrede mee gehad, altijd gedacht dat dat het maximaal haalbare was voor mij, maar daar is verandering in gekomen. Yolo! De Bijbel zegt het zelf! Het staat in Prediker.’

Misschien had ik verder moeten lezen.”

Even onverstoorbaar als zijn opkomst en zijn voordracht en zonder de anderen een blik waardig te gunnen verdween hij weer van het podium. De bankdirecteur wenkte iemand van achter het podium en gaf hem de prijs met de duidelijk in de zaal hoorbare instructie om deze te geven aan die autist.

Er bleken in de categorie adolescenten twee winnaars te zijn. De tweede was een huppelig meisje met een mintgroen kanten jurkje, kniekousen en lakschoentjes. Ze had een rossig rattenkoppie en een rond brilletje met metalen montuur. Ze gedroeg zich als het typische buitenbeentje uit een Amerikaanse tienerfilm, haar onzekerheid overschreeuwend met kinderlijk naar het hysterische neigend enthousiasme. Ze vloog de presentator en de bankdirecteur om de hals en gaf hen kusjes op de wang toen ze de prijs in ontvangst nam. Voordat ze begon met voorlezen dankte ze haar ouders en grootouders en bestookte haar zusje met onschuldige plagerijtjes. Ze keek de zaal in toen ze zei dat ze dit verhaaltje opdroeg aan ‘je-weet-zelf-wel-wie-je-bent’. Wat ze vervolgens zei had niemand ooit kunnen verwachten.

“De zwijgende muren voorkomen het verval v/h deso­late voor­komen dat deze gouden eenzaamheid zich vandaag aangeme­ten heeft. Binnen deze externe standvastig­heid kan het zich handhaven, zelfs doen alsof alle macht v/d wereld ineen­schrompelt tot een klop op de deur die, herme­tisch gesloten, toegang geeft tot de gemak­kelijke fau­teuil waar­omheen zich bevindt de prachtigste muziek de indrin­gend­ste po­ëzie de flessen wijn & een foto van jou terwijl je me aan­kijkt alsof niets ertoe doet dan jij & ik. Denk niet dat ik die drente­len­de voetstappen buiten de muren niet hoor & denk vooral niet dat ik ze niet herken. O nee, denk dat vooral niet want ik luister naar die prachtige mu­ziek, lees die indrin­gende poë­zie, drink al die flessen wijn & kijk naar jouw foto (die nooit gemaakt is). & ik weet dat je niet klopt. Nooit zul je kloppen op mijn deur, bonken op mijn muren. Dis­creet als ze zijn & uit res­pect voor hun mees­ter zullen ze zwijgen, geen geluid, gemom­pel komt over hun lippen. Ze bescher­men mij. Ze be­schermen mij tegen jouw ongenaak­baar­heid. & ik weet dat ik odes kan schrijven over wat jij voor mij betekent, over jouw schoon­heid, over mijn verlangen naar jou, odes tot ik een ons weeg, & jij zult er niet intrappen, nooit zal je eraan toege­ven, nooit zal je mijn deuren in­trap­pen, jij onge­naak­bare lul van wie ik zoveel houd dat ik geen moment niet aan je den­ken kan tot ik een ons weeg & geen woord meer kan uitbrengen. Rest mij, zoals voor Humphrey Bogart & Ingrid Bergman Parijs overbleef, de dag van jouw verjaardag toen je wan­hopig uitriep dat je in mijn aanwezig­heid niet kunt denken terwijl ik weet dat dat je alles con­tro­lerende factor is zonder welke je wereld instort, daar moet ik het mee doen. Daar moet ik op teren zonder enig voor­uitzicht op het intrappen van mijn deuren, het slechten van mijn lichame­lijke integriteit. Mijn muren zijn van nat kar­ton, maar dat weet je toch wel?”

Toen ze klaar was keek ze triomfantelijk de zaal in, alsof ze geen idee had wat ze geschreven en zojuist voorgedragen had. Huppelend verdween ze achter de coulissen. Vervolgens was het de beurt aan de volwassenen. Het zaallicht ging uit. Even was het doodstil, zelfs de zaal hield de adem massaal in, maar langzaam zwol muziek aan, zware violen en allerlei kleine vreemd klinkende percussie in een ongewoon ritme. Ontegenzeggelijk Arabisch. Toen de muziek de hele zaal vulde en ik zelfs de kuch van mijn buurman niet meer kon horen ging een enkele rode spot aan, gevolgd door een groene, die op de vloer van het podium samenvielen. Daar stond Zahraa Mansi, gehuld in zijden sluiers. Ze begon te dansen. Terwijl ze de sluiers een voor een liet vallen en eronder een buikdanskostuum zichtbaar werd verhevigde ze haar bewegingen maar ik kon geen verband ontdekken tussen haar en het ritme van de muziek. Alsof ze walste op een polka. Toen ze met haar voeten verstrikt raakte in de op de grond liggende sluiers en ze struikelde en bijna van het podium afgleed (ik had mijn armen al uitgestrekt om haar op te vangen) ging plots het grote licht weer aan en werd ze met zachte hand door enkele medewerkers naar achteren begeleid. Rechts aan de zijkant stond de jongen in haar kielzog met een videocamera. Hij had alles opgenomen.

Ik verliet de zaal, ging aan de bar zitten en bestelde twee Jack Daniels. Toen de whiskey’s op de toog gezet werden kwam zij naast me zitten.

“Dat was mijn ultieme bijdrage aan het thema ‘lef’,” zei ze glimlachend en hief het glas om te proosten.

“Je bakte er niks van.”

“Precies. Ik ben door mijn buikdanslerares uitgeroepen tot degene met het slechtste ritmegevoel aan wie ze in haar hele carrière lesgegeven heeft. Ik ga het filmpje op you tube zetten.”

De jongen in haar kielzog had de camera nog in zijn hand. Zahraa Mansi dronk haar glas in een teug leeg en zei: “Laten we gaan voordat ze komen zeiken.”

Aan de buitendeur draaide ze zich om en wenkte mij.

“Kom je nog?”

Terwijl ik mijn jas aantrok nam ik de laatste slokjes. Toen ik buiten kwam waren ze al op het kruispunt. Ik weigerde te rennen en liep op hen af. Tegen zijn natuurlijke aard in wilde de jongen in haar kielzog de straat oversteken terwijl zij bleef wachten totdat ik hen bereikt had.

“Jij bent van hier,” zei ze toen ik naast haar stond, “is hier iets leuks te doen?”

“We zouden naar Nijmegen gaan,” protesteerde de jongen in haar kielzog.

“Wat is daar?”

“Een undergroundparty. Ga je mee?”

“Ik word een beetje claustrofobisch onder de grond.”

“Herinnering aan de keer dat je levend begraven bent?”

“Dat moet dan in een vorig leven zijn geweest want het is me in deze incarnatie niet overkomen.”

“Die undergroundparty is trouwens op een dak. Maar heb je een alternatief?”

Ik schudde mijn hoofd. We zouden naar Excentrico kunnen gaan omdat Leotie daar misschien was omdat zij mij verteld had dat dit de enige gelegenheid was waar zij regelmatig heen ging en ik zo, nog geen halve dag na de email waarin ze me uit haar leven bande, wraak kon nemen door te verschijnen met een bloedmooi meisje maar het kwam me tegelijkertijd nogal kinderachtig over. Zahraa Mansi zag me twijfelen.

“Wat?”

Ze nam mijn arm en samen staken we het kruispunt over. Ik vertelde haar mijn overweging.

“Cool,” riep ze enthousiast uit. “Dat gaan we doen. Is het ver lopen?”

Ik knikte.

“Een paar kilometer.”

“Taxi!” begon de jongen in haar kielzog te roepen.

“Je bent niet in Manhattan,” zei Zahraa Mansi. “Je bent zelfs nog nooit in New York geweest.”

Ze kreeg ongelijk want een auto stopte. Wij stapten in. Als genoegdoening voor het feit dat hij er maar een beetje bijliep stapte de jongen in haar kielzog voorin. De muziek in de auto stond zo hard dat ik niet kon verstaan welke instructie hij de chauffeur gaf maar ik werd snel afgeleid door Zahraa Mansi die zich tegen mij aan vlijde en me in de hals begon te zoenen. Richard Wagner deed de rest. Als in een cocon waarin de buitenwereld niet bestond bewoog ik me in een universum dat enerzijds begrensd werd door Zahraa Mansi’s liefkozingen en in mijn oor gefluisterde woorden en anderzijds door de tragedie van de verdoemde liefde tussen Tristan en Isolde. Toen we uitstapten stonden we niet voor Excentrico en hadden we niet tien minuten in de taxi gezeten.

“We zijn in Nijmegen,” riep Zahraa Mansi verbaasd uit. De chauffeur stapte ook uit, zei dat zijn dienst erop zat en hij nu wilde feesten van het geld dat hij van ons verwachtte, maar zelfs bij elkaar opgeteld hadden we niet genoeg bij ons. Ik ging pinnen terwijl de anderen als borg bij de chauffeur bleven.

“Pin vijfhonderd extra,” riep Zahraa Mansi me na, “want het is een duur feest en ik heb geen geld bij me.”

Verderop in de straat was een bank waar ik kon pinnen. De bank van de Lenteprijs. Toen ik terugkwam liepen we de steeg in waar de ingang zou zijn. Die was er inderdaad. Vanachter een onbeduidende houten deur met afgebladderde mosgroene verf kwam oorverdovende speedcore die nog het meest leek op een op enkele meters afstand dalende Boeing 747 ons tegemoet. Ik draaide me om en zei dat ik niet naar binnen ging. Zahraa Mansi keek me niet begrijpend aan. Ik legde haar uit: “Ik had een andere voorstelling van het begrip ‘underground’ en dacht aan het verkennen van grenzen door mensen met een bepaald engagement. Ik dacht niet aan het tot het extreme doorvoeren van een hersenloos consumentistisch concept.”

“Hoor onze snob, de intellectuele cultuurcriticus uit de provincie,” riep de jongen in haar kielzog vol minachting, “kom, naar binnen! Feest!”

“Kom, naar binnen. Feest,” herhaalde de taxichauffeur.

“Ik neem de trein terug. Daarvoor is het hopelijk nog niet te laat.”

“Ik ga met je mee,” zei Zahraa Mansi. De jongen in haar kielzog gooide vervolgens het koffertje dat hij de hele tijd bij zich gehouden had naar haar toe. Zij haalde er de videocamera uit en wierp het koffertje terug.

“Jij hebt hier meer aan. Bovendien staan die kleren jou beter dan mij.”

Ik zei tegen haar dat we moesten doorlopen omdat de laatste trein snel zou vertrekken en ik nam haar hand om vervolgens de draf erin te zetten maar daar had ze geen zin in. Onwillig liet ze zich door mij voorttrekken. Toen ik halverwege een beetje geërgerd omkeek omdat ik merkte dat zij naar achteren was gaan hellen zag ik dat een rood lampje op de camera aan was.

“Ben je aan het opnemen?” vroeg ik. Ze grinnikte.

“Voor mijn volgende project. Een soort videogedicht. We vormen nu een perfecte V.”

“Ik wil de trein niet missen.”

“Wil je naar je liefje die smachtend in die kroeg op je zit te wachten?”

“Ik weet niet wat ik hier de hele nacht moet. Rondzwerven?”

“Er is altijd ergens wel iets interessants te beleven.”

“Je hoeft alleen maar in de juiste steeg aan de juiste deur te kloppen?”

“Je liefje heeft je gedumpt. Vind je het niet leuk met mij? Verrassend?”

“Ik vind…”

Ze wrong haar hand los en bleef staan. Ze trok een pruillip. Ik liep door zonder mijn zin af te maken. Ik had willen zeggen dat ik haar heel leuk vond maar dat werden opeens loze woorden. Als dat werkelijk zo was geweest was ik met haar naar de undergroundparty gegaan en had ik me door haar laten meeslepen. Was ik de tweede jongen in haar kielzog geworden. Met de taxichauffeur als potentiële derde. Snel door naar het station. Over vijf minuten vertrok de trein. Ik liep langs de hele trein om in de eerste coupé te gaan zitten en draaide me voordat ik instapte om om te kijken of zij me niet alsnog achterna gekomen was. Het perron was leeg. Ik ging zitten en speelde in mijn hoofd het laatste deel van Tristan & Isolde af vanaf het moment dat de taxi de bestemming had bereikt, vanaf het moment dat Tristan wanhopig uitriep: “Ach, Isolde, süsse Holde! Wann endlich, wann, ach, wann löschest du die Zünde, dass sie mein Glück mir künde? Das Licht, wann löscht es aus?” om vervolgens met een kleine vooraankondiging van het thema van de slotakte te eindigen met “Wann wird es Nacht im Haus?”

De reis duurde zo lang als de rest van de opera en we reden de stad binnen terwijl Isolde aan het sterven was. Uit het station komend realiseerde ik me dat ik mijn fiets voor het buurtcentrum had laten staan. Ik zou hem morgen wel ophalen, nu was het te laat en te ver lopen en ondanks al het contante geld dat ik bij me had wilde ik niet weer een taxi nemen. Ik liep in de richting van Excentrico. Onderweg meende ik dat ik achtervolgd werd maar toen ik me omdraaide zag ik een lege straat. De deur van Excentrico was gesloten, de gordijnen waren dicht. Ik klopte op de deur en zag meteen het gordijn een stukje opzij geschoven worden. Even later ging de deur open en liet een man die ik niet kende me binnen. Een tiental mensen zat aan de grote houten tafel te kletsen. Onder hen eigenaar Grillo, maar niet Leotie. Grillo wenkte me en bood mij de lege stoel naast hem aan. Midden op de tafel stond naast een karaf trockenbeerenauslese en een fles kirschwasser een groot blik waarop met viltstift ‘oregano’ geschreven was. Omdat er mensen aan tafel zaten die nieuw waren bij Grillo’s ‘after hours meetings’ maar vooral omdat hij elke week aan tafel dezelfde verhalen vertelde begon Grillo in zijn zwaar Duitse accent de anekdote over de pas aangenomen hulp bij zijn cateringbedrijf die uit deze pot de pizza’s kruidde. Hij stikte bijna in zijn lachbui toen hij schetste hoe de bruiloftgangers ongeveer een uur na het eten van de pizza’s zich vreemd begonnen te voelen en hij terwijl hij zijn spullen alweer in de auto aan het laden was doorkreeg wat er aan de hand was.

Nog nahinnikend draaide hij het deksel van de pot en begon een joint te draaien. Pas toen begrepen de nieuwelingen het. Terwijl Grillo de joint opstak, intussen omstandig uitleggend hoe je echte oregano moest gebruiken in de Italiaanse keuken, en terwijl een bloemenmeisje met een wollen muts alle glazen vulde met de dure dessertwijn uit de karaf werd op de deur geklopt. Degene die voor mij had open gedaan omdat hij nu eenmaal het dichtstbij de ingang zat maakte deze keer zonder eerst te checken wie naar binnen wilde open. Omdat ik met de rug naar de deur zat draaide ik me terwijl ik een slok nam om om te zien of het misschien Leotie was. Het was niet Leotie.

Het was Zahraa Mansi.

Ze kwam meteen naar me toe, legde haar armen over mijn schouders en wreef met een hand over mijn hartstreek.

“Je hebt me gevonden,” stamelde ik.

“Je had me niet in de gaten,” zei ze trots.

“Ben jij een stalker?”

Ze gaf me een zoen in de hals en zei: “Meestal ben ik degene die wordt gestalkt. Ik vond het wel spannend om de rollen eens om te draaien. Ervaren hoe dat voelt.”

“En? Hoe voelt dat?” vroeg Grillo.

Zahraa Mansi begon te lachen en zei: “Dat zou De Zuiger hebben moeten horen. Hij zou helemaal hysterisch worden.”

“Lach je mij uit?” vroeg Grillo geërgerd. “Je bent mijn gast, denk daar aan.”

“Nee, nee, helemaal niet. Een vriend van mij kan dat Limburgs van jullie helemaal niet volgen.”

“Ik ben Duitser,” klonk het nog geagiteerder.

Ik kwam tussenbeide voordat het uit de hand zou lopen en zei: “Een Amsterdammer hoort het verschil niet tussen Limburgs en een Duits accent.”

Voorlopig was Grillo tevreden gesteld. Hij gaf haar een glas trockenbeerenauslese, dat teveel was ingeschonken. Zahraa Mansi ging bij mij op schoot zitten, dronk het glas in een slok leeg en zei terwijl ze met haar billen over mijn kruis wreef: “Duits zoet. Dit is lekkere wijn! Deze krijg ik altijd na het eten wanneer ik ’s zondags bij mijn ouders ben.”

Aan Grillo’s blik te zien kon ze vanaf nu niets verkeerds meer zeggen; hij gaf haar zijn joint. Ze nam een trek, opende mijn mond en blies de rook bij mij naar binnen. Mijn piemel werd zo hard dat ze een beetje omhoog kwam. De rook smaakte zoet maar ik wist niet of dat kwam door de gebruikte wiet, door de vermenging met de wijn in haar mond of doordat het tweedehandsrook was.

“Nog eens,” zei ik. Ze bewoog haar billen en zei: “Bedoel je dat?”

Ik schudde mijn hoofd en wees naar de joint. Ze hield echter niet op met wiebelen, dronk niettemin een slok van het door Grillo bijgevulde glas, nam een diepe haal van de joint en blies het in mijn door haar duim en wijsvinger geopende mond.

“Ben je blij dat ik je achterna gekomen ben?”

“Ik was niet blij toen je op weg naar de trein begon te treuzelen.”

“Ik weet niet wat me bezielde, want ik had het wel een beetje gehad met De Zuiger.”

“Heet hij echt zo?”

“Ik weet niet hoe hij heet. Ik noem hem altijd zo.”

“Lekkere oregano,” zei ze toen ze de joint aan Grillo terug wilde geven. Hij gebaarde dat ze hem door moest geven en begon een verhaal over hoe je het best koolrabi kon klaarmaken. Het kwam erop neer dat je de koolrabi in plakken moest snijden, bakken in olijfolie, oregano erover en tenslotte pecorino lucano erop laten smelten. Hij deed een kwartier over zijn betoog en lardeerde het met allerlei gebaren en gezichtsuitdrukkingen die stuk voor stuk betekenden dat het lekker was, om te eindigen met: “Pecorino lucano is een vrij zachte en zoete schapenkaas uit de wreef van Italië.”

“Een soort tenenkaas?”

Ik werd genegeerd.

“Ik houd van de pecarino sardo. Vooral de casu marzu.”

“Die met de maden?”

“Heb je die al eens gegeten?”

“Helaas. Drie dagen maagkrampen waren het gevolg.”

“Soms moet je wat over hebben voor een bijzondere ervaring,” zei ze en wisselde van schoot. Grillo keek me onbeholpen aan maar liet haar haar gang gaan. Alle aandacht voor mij was weg. Verdwenen. Gedurende de tijd van twee borrels kirsch, een glas wijn en drie sigaretten keek ik het aan, poogde met iemand anders een conversatie te beginnen maar kon me niet concentreren op wat de ander zei en kon niets bedenken om zelf te zeggen en toen voelde ik me zo moe dat ik me afvroeg hoe dat zo plotseling was ontstaan. Ik stond op en ging en niemand die het merkte. Het begon buiten al licht te worden. Thuis gekomen trok ik sloom mijn kleren uit en liet me op bed vallen. Ik rolde me zodanig in de deken dat deze me omhulde als een cocon en viel in slaap.

Leotie vond het nodig om me de volgende ochtend precies dezelfde mail te sturen. Ze verbrak het contact met mij omdat een berichtje van mij bij haar in de map met ongewenste mail was terechtgekomen en ze dat als een boodschap zag. Ik dacht aan de eerste keer dat ik haar zag. Ik kwam Excentrico binnen en liep op een vrouw af die ik kende en die aan de grote tafel met iemand zat te praten. Ik groette haar en haar gesprekspartner stond meteen op en zei: “Ik voel dat er iets speciaals is tussen jullie, dus laat ik jou naast haar zitten.”

Er was echter niets speciaals tussen mij en de vrouw die ik kende maar wel meteen tussen mij en de vrouw die opgestaan was. Ze leek sprekend op Marie Versini, de Franse actrice die in de jaren zestig de rol van Winnetous zus Nscho-Tschi speelde, maar het kon zijn dat ik deze vergelijking trok omdat ik die middag de film had zitten kijken. Druilerige zondagmiddagen zijn ideaal voor dergelijk onbeduidend en nostalgisch tijdverdrijf. Er zou een wet moeten komen dat de Duitse tv op zulke middagen verplicht films als Winnetou uitzendt.

“Ik ben gedeeltelijk van Corsicaanse komaf en een afstammeling van Napoleon,” introduceerde ze zichzelf en begon meteen haar familiegeschiedenis uit de doeken te doen. Dat Lodewijk Napoleon toen hij koning van Nederland was tijdens een verblijf in een kuuroord vanwege zijn reuma een kind had verwekt bij een kamermeisje; dat zij toen duidelijk werd dat ze zwanger was meteen herplaatst werd naar Aruba, waar haar familie vandaan kwam en dat in die tijd in Engelse handen was; dat zij genoemd was naar deze stammoeder, met de Indiaanse naam Leotie; dat ze niet meer wist wat de naam betekende en er niemand meer leefde aan wie ze het kon vragen. We waren intussen aan de bar gaan zitten, niet als bewuste handeling maar met een vanzelfsprekendheid die leek voort te vloeien uit onze conversatie en uit het feit dat we alleen nog oog voor elkaar hadden, en vergaten onze gemeenschappelijke vriendin. Toen we uiteindelijk aan haar dachten zat zij met Grillo te flirten, dus we vergaten haar opnieuw. Terwijl wij elkaar de hele film 2046 van Wong Kar-wai vertelden, ons beider favoriete film – dat schept een band, werd onze gemeenschappelijke vriendin door Grillo als barkracht aangenomen en voorzag ze ons van drank en pinda’s. Na de niet concreet van datum voorziene afspraak om samen alle films van Wong Kar-wai te gaan kijken en mijn belofte uit te zoeken in welke andere films Faye Wong meespeelde gaf ik haar een warmbloedige hand, kuste haar bescheiden op beide wangen en ging weg. Ik sliep die nacht niet meer, zag haar grote donkerbruine ogen overal waar ik keek en hoorde haar zachte alt in alle geluid om me heen. Het was zo’n zeldzame sensatie dat ik in eerste instantie niet herkende wat me overspoelde.

Ik zou haar een mail terugsturen en uitleg vragen maar niet nu. Nu ging ik boodschappen doen. Grillo was wel de laatste die ik tegen wilde komen en toen ik hem zag bij de groenteafdeling, aubergines vergelijkend, nam ik een ander gangpad maar het was te laat. Hij riep me, ik ging naar hem toe. Hij stelde de vraag die ik hem wilde stellen: “Was het gisteren nog leuk met Zahraa Mansi?”

Ik keek hem verbaasd aan en antwoordde: “Toen ik wegging zat ze op jouw schoot.”

“Ze sprong meteen op toen je de deur achter je dichtsloeg en rende je achterna.”

“Ik heb haar niet meer gezien.”

“Ik ook niet.”

“Ze is niet van hier. Misschien is ze de weg kwijtgeraakt.”

“Ze was je toch ook naar Excentrico gestalkt?”

“Ik weet niet eens of dat een correcte zin is, maar: ja.”

“En ze stond niet voor je raam naar binnen te kijken?”

“Ik had de gordijnen dicht.”

“Door de brievenbus?”

“Dan had ze alleen maar een donkere gang gezien.”

“Ik weet zeker dat ze weer zal opduiken,” zei hij en we namen afscheid. Weer thuis bleef het idee me achtervolgen dat Zahraa Mansi zich ergens verstopt had, achter de struik in de voortuin, de geparkeerde onbekende auto, een lantaarnpaal, in mijn voorraadkast, kelder of onder de eettafel. Toen ze ook nog op de televisie bij Aktenzeichen XY: Ungelöst leek te verschijnen had ik er genoeg van; ik trok mijn jas aan en ging de deur uit. Ik kon het niet laten me af en toe plotseling heel snel om te draaien of een hoekje om te gaan en me verschuilend in een portiek enkele minuten te blijven wachten, maar geen glimp van Zahraa Mansi. Was ze zo goed of was ze er gewoon niet? Mijn gevoel zei het laatste dus ik liep met een gerust gemoed verder. Waarheen eigenlijk alweer? Ik had ergens een afspraak maar ik wist niet meer met wie en waar. Slechts de interne wekker die in rode digitale cijfers was opgeflikkerd en 15:00 aangaf. Ik pakte mijn agenda uit mijn binnenzak en opende die. Er stak een langwerpig afgescheurd stukje papier uit. Als een bladwijzer. Ik kon me niet herinneren die erin gestoken te hebben en opende de agenda op de betreffende pagina. Het was het adresboekgedeelte, dat in deze agenda voorafging aan de dagelijkse kalender, bij de letter Z. In een mij onbekend handschrift stond: Zahraa Mansi. Blancefloorstraat 1III. 1055 AT Amsterdam. 06206817316. Blijkbaar had ze zonder dat ik het gemerkt had mijn agenda gerold en er haar adres en telefoonnummer in geschreven. Wanneer kan dat geweest zijn? Toen we bij Excentrico waren of misschien zelfs al in het buurtcentrum of, en dat leek me het waarschijnlijkst, tijdens de taxirit, hoewel ze zich toen de hele tijd letterlijk onder mijn neus bevond. Ik pakte mijn gsm en belde het nummer.

“Ja?” zei een slaperige stem.

“Zahraa Mansi?”

“O,” lachte ze, “je hebt mijn telefoonnummer gevonden.”

“Waar ben je?”

“Waar was jij opeens?”

“Naar huis. Je leek je prima te amuseren met Grillo.”

“Dat was een dolletje. Tjee, wat voor verschrikkelijke woorden doe je me laten gebruiken. Ik heb naar je gezocht.”

“Maar je kon me niet vinden. Blijkbaar. Daarna?”

“Terug naar die bar, maar toen was er niemand meer. Naar het station en daar op het perron liggend op een bankje gewacht op de eerste trein en naar huis gegaan. Kom je naar Amsterdam?”

“Wanneer?”

“Nu.”

Omdat ik toch al onderweg was en niet meer wist waarheen nam ik de trein en stond een kleine drie uur later voor haar deur. Ze woonde in een flat die opvallend gebouwd was. Niet een rechthoekige blokkendoos maar met een flauwe ronding op de hoeken die in tegenstelling tot de rest van de flat niet in bruinpaars maar in okerkleurig baksteen was opgetrokken. En op de hoek woonde Zahraa Mansi, op de derde verdieping, achter de gordijnloze ramen.

Er was een enkele voordeur voor de nummers 1 tot en met 1IV, eentje van gefineerd hout. Toen ik bij III wilde aanbellen ging van binnenuit de deur open en kwam een vrouw in trainingspak met een hondje naar buiten. Ik ging naar binnen en liep de trappen op. Ze had me blijkbaar zien aankomen want haar voordeur stond open. Geen reactie op mijn klop op de deur; op mijn voorzichtig noemen van haar naam; op mijn nadrukkelijker noemen van haar naam. Ik ging naar binnen en riep haar nogmaals. Er was niemand. Er was niets. Helemaal niets. De flat was totaal leeg. Toen ik weer naar buiten liep zag ik een briefje dat met een punaise op de binnenkant van de deur geprikt was. Er stond op: Tweede Leeghwaterstraat 3hs. Verder niets. Weer op straat vroeg ik aan de vrouw in trainingspak wier hondje blijkbaar alle behoeftes had gedaan en nu weer naar binnen wilde, waar deze straat was. Zij maakte een wegwerpgebaar en zei: “Aan de andere kant, ergens achter Artis.”

Toen ik haar vroeg welke tram of bus ik moest nemen maakte zij weer een wegwerpgebaar maar nu met de andere hand, die beschikbaar was gekomen omdat ze de hondenriem had losgemaakt, en liep de trap op. Ik kreeg niet de kans om haar te vragen naar de bewoonster van III. Kwam ze of ging ze? Was ze gevaarlijk, een beetje vreemd of volkomen normaal? Werd ze vaak vergezeld door een man en was het altijd dezelfde of telkens iemand anders of was ze eerder een einzelgänger? Ik besloot oostwaarts te gaan lopen richting Artis. Ik was anderhalf uur onderweg maar toen ik eindelijk het bordje met Tweede Leeghwaterstraat aan een gevel zag was ik moe en bezweet en deden mijn voeten pijn van het lopen en had ik geen zin meer om Zahraa Mansi te zien. Ik begon mezelf af te vragen waarom ik naar Amsterdam was afgereisd, wat mijn verwachtingen waren geweest gezien haar gedrag gisteren. Ik leunde tegen de muur van het hoekhuis, stak een sigaret op en liep een half uur over de Ruijterkade naar Centraal. Terug naar huis. Terug naar de kapotte goot. Terug naar de vergeten afspraak, die gezien de intussen binnengekomen sms met de tandarts was geweest. Terug naar de nog te schrijven reactie aan Leotie. Onze tweede ontmoeting vond plaats in de trein. Geen dubbeldeks als die waarin ik nu zit, maar een apenkop. Ze zat al toen ik de coupé in kwam en riep mijn naam nog voordat ik haar had gezien. We zaten naast elkaar, er was weinig beenruimte, en zelfs als we zo ver als mogelijk van elkaar zaten was het bijna onmogelijk elkaar niet aan te raken. Maar we wilden elkaar aanraken. En dat deden we ook. We praatten niet over Wong Kar-wai, dat bewaarden we voor de nog niet concreet gemaakte afspraak om alle films van hem te kijken. We praatten over waar we heen gingen en betreurden het dat we maar een half uur samen zouden reizen. We onderzochten mogelijkheden om onze reisdoelen en afspraken te laten voor wat ze waren, als schoolkinderen te spijbelen dus, en naar zee of naar een museum te gaan, maar we waren verstandig, de afspraken te belangrijk, onze Wahlverwandtschaft te pril, en we besloten op het station waar we afscheid namen en ieder in een andere richting de reis vervolgde om elkaar later die dag daar weer te ontmoeten en samen de trein naar huis te nemen.

Onze treinen retour kwamen vrijwel gelijktijdig aan en we liepen elkaar recht in de armen. We besloten eerst ergens een hapje te gaan eten. Het werd een Chinees eethuisje dat rook naar gestoomde kip. Ik bestelde szechuan tahoe en Leotie nam de garnalen in gon bao-saus maar we aten van elkaars bord alsof het een enkel gerecht was. In de trein spraken we over onze afspraken van die middag die allebei geen succes waren geweest, die van mij niet omdat ik niet tot overeenstemming had kunnen komen over de prijs van de tweedehands auto die ik op Marktplaats had gezien en die in slechtere staat was geweest dan de verkoper had doen voorkomen en dus de overeengekomen prijs niet waard; die van haar niet omdat de persoon met wie ze afgesproken had niet was komen opdagen en zij vanwege onze afspraak de hele middag doelloos door de stad had gezworven, en we kwamen tot de conclusie dat onze dag niettemin geslaagd was. Ik bracht haar op de fiets naar haar huis, we zoenden voor haar deur en ik ging naar mijn eigen huis.

Terwijl ik aan het nadenken was wat voor haar nou de aanleiding was geweest om alle contact te verbreken kwam een oude vrouw samen met haar dochter tegenover me zitten. Ze praatten honderduit tegen elkaar in het Berbers. Ik luisterde naar de cadans van hun stemmen, die zich doordat ik er geen woord van kon verstaan een abstracte melodie vormden tegen het achtergrondgeluid van het geroezemoes om ons heen en de basso continuo van de trein, waardoor via enkele onnavolgbare en onberedeneerbare associaties in mijn hoofd het beeld verscheen van mijn voeten in de branding. In een gestaag tempo liep ik de zee in en begon te zwemmen, totdat het gevoel me overspoelde dat ik de enige nog levende ziel op aarde was. Ik dook onder en draaide me tegelijkertijd om en toen ik weer boven kwam zag ik de zee om me heen en het strand in de verte en nog verder weg de eerste gebouwen van het vasteland als een plaatje dat helemaal buiten me bestond. Wat ik zag was de verwerkelijking van een schilderij dat ik ooit in een museum gezien had. Ik wreef het water uit mijn ogen, keek opnieuw en het was weg. Ik ging kopje onder, kwam boven, keek, maar het verscheen niet opnieuw. Het was weliswaar een echte gewaarwording geweest maar ik vond niet de concrete woorden om het voor mezelf te beschrijven. Terwijl ik richting strand zwom probeerde ik allerlei methodes uit om het beeld terug te halen: ogen sluiten en openen, met open ogen kopje onder en weer bovenkomen, hetzelfde met gesloten ogen, in de ogen wrijven, het hoofd snel van links naar rechts bewegen en daarna op het strand fixeren, de ogen op de lucht boven me richten en daarna recht voor me uitkijken. Het werkte allemaal niet. Het beeld bleef ongedefinieerd en ondefinieerbaar in mijn hoofd terwijl ik tegelijkertijd wist dat het buiten mij ook bestond. Niet alleen als beeld dat ik zojuist had gezien, maar tegelijk als beeld dat iemand anders heel lang geleden ook had gezien. En had gematerialiseerd.

“Wilt u een schijfje peperkoek?”

De dochter tegenover me had een houten snijplankje op haar schoot waarop een peperkoek en een pakje roomboter lag; ze hield een broodmes in haar hand. De oude vrouw lag met haar hoofd tegen haar dochters’ schouder te slapen.

“Ze is moe en een beetje ziek,” zei ze toen ik naar de oude slapende vrouw keek. Ze smeerde een plakje peperkoek met boter en gaf het aan mij. Ik dankte haar en nam een hap. We glimlachten naar elkaar. De trein bereikte het station waar ik eruit moest. Ik trok mijn jas aan. De oude vrouw werd wakker, keek naar buiten, toen naar haar dochter. Ze zei iets. De dochter antwoordde. Ik stond op, groette hen, zij groetten allebei terug en ik verliet de trein. Onderweg naar huis passeerde ik Excentrico. Grillo was alleen. Ik klopte op het raam, stak mijn hand op maar beantwoordde zijn gebaar om binnen te komen niet.

 

 

​

bottom of page