top of page
dans vd sprinkhanen cover.png

 

​

DE DANS V/D SPRINKHANEN

​

​

tweede deel van de DIK BLOED trilogie

(zie hier voor meer info)

​

​

​

DE DANS V/D SPRINKHANEN is eerder een schets dan een plotroman. Het schetst het leven in een zogenaamde achterbuurt in de jaren zeventig aan de hand van twee buitenstaanders die in de straat zijn terechtgekomen: Sonny, een 14-jarige jongen die beschuldigd wordt van de moord op zijn adellijke stiefouders en op zoek  is naar zijn echte moeder; en Aronson, een vanwege seks met een scholier ontslagen leraar van een middelbare school die in een godsdienstpsychose terechtkomt. Een derde verhaallijn gaat over een groepje scholieren dat een RAF-achtig commando opricht. Deze groep wordt geleid door Verena, een intelligente en sexy leerlinge van Aronson.

 

 In boekvorm heeft de roman 266 pagina's.

 

DE DANS V/D SPRINKHANEN kent de volgende hoofdstukken:

 

​

​

​

 1. K.Appel´54

2. De Wrat Die Zich Roert 

3. Vlucht Uit Politiecel  

4. Françoise Hardy   

5. In De Johan Kosterstraat 

6. Huilende Krab      

7. Oxymoron      

8. Marayika           

9. De Wrat Verschijnt Op Iconen   

10. Benno Ohnesorg       

11. Strijders Voor Een Nieuwe Wereldorde

12. Bij De Fotograaf

13. Magische Rituelen

14. De Dans Van De Sprinkhanen 

15. All The Young Dudes   

16. Bij De Fotograaf II                                                      

17. Over Het Stelen Van Lijken                                                 

18. De Missing Link                                                                    

19. Shoppende Vriendinnen                                                       

20. Kloten Naar De Klote                                                           

21. Bimbobox                                                                                             

    

 

​

​

​

 

Tejo Merkus, 19 03 - 09 10 2011 / voorjaar 2019

De titel is ontleend aan Egill Jacobsens schilderij Græshoppedans

© 2011/ 2019 Tejo Merkus

 

 

 

… ik schrok

in je wakker, loop met je mee

door de roerloze toekomst van ons verleden

(Gerrit Kouwenaar)

 

 

I guess I'll see you next lifetime

No hard feelings

I guess I'll see you next lifetime

I'm gonna be there

(Erykah Badu)

 

 

My dream has become a nightmare

(Martin Luther King)

 

 

 

I. K.Appel'54

 

 

​

​

Waarom zou iemand dit in zijn huiskamer willen hebben? Het lijkt wel alsof een kind een paar potten verf tegen een doek heeft gesmeten en er daarna mee is gaan spelen. Wat een geklieder.

Ik doe een paar stappen achteruit om met de zaklamp het hele schilderij te kunnen belichten en struikel daarbij bijna over een laag tafeltje. Even wankelt de glazen vaas die op het tafeltje staat, om daarna op de grond te vallen en te breken. Verdomme, hij had nog zo gezegd dat ik geen sporen moest achterlaten. Onlogische instructie eigenlijk. Als die mensen straks terugkomen van vakantie zullen ze eerder zien dat hun schilderij weg is dan dat hun vaas kapot is; dan een paar glasscherven op de grond. Ze komen binnen, doen het licht aan en het eerste dat ze zien is de lege lijst aan de muur. Pas wanneer ze verbijsterd en vol ongeloof naar de lege lijst aan de muur lopen trappen ze in het glas. Ik denk niet dat het geknisper onder hun schoenzolen op dat moment echt tot hen doordringt.

Staand tegen de muur aan de andere kant van de kamer richt ik de zaklamp op het schilderij. Een chaotisch geknoei van gele, rode, witte en zwarte verf, geen touw aan vast te knopen. Moet dat iets voorstellen? Rechtsonder staat K.Appel’54. Als dat een stilleven van een appel is heeft de schilder er wel erg lang over gedaan en is de appel in de tussentijd totaal gaan rotten. Dat zou het kunnen zijn: een rottende appel, waarop haren groeien en waarover maden kruipen. Gezellig, zo een schilderij in je huiskamer als je bezoek krijgt. Wat zal het gebak bij de koffie goed smaken.

Ik loop naar het schilderij en zet de zaklamp op een eikenhouten kast om mijn handen vrij te hebben wanneer ik het doek eruitsnijd met mijn stanleymes. Het is niet zo groot, ik schat anderhalf bij één meter. Ik zet het mesje vast zodat het een centimeter uit de houder steekt en zet de punt in de hoek links beneden, druk door het linnen heen totdat ik de harde achterwand voel en snijd in één beweging naar rechts de onderkant los. Omdat ik rechte hoeken wil maken stop ik als ik op het einde ben, en zet achtereenvolgens het mes in de rechterbovenhoek en de linkerbovenhoek. Voordat ik de bovenkant doe snijd ik de draadjes in de benedenhoeken die ik gemist heb door.

Hij had me gezegd dat ik het schilderij niet moest oprollen, maar ik doe het toch. Zo kan ik het immers gemakkelijker meenemen. Ik pak met beide handen het doek aan de zijkant vast en wil de eerste draai geven maar het lukt niet, het is te stug. Ik voel aan de verf en merk dat het oppervlak enorm gebobbeld is. Dikke klonters verf van soms wel een centimeter dik zitten her en der verspreid op het doek. Die gast heeft niet eens de moeite genomen de verf fatsoenlijk uit te strijken. Ik weet niet veel van schilderkunst, wat zeg ik, ik weet helemaal niets van schilderkunst, maar zelfs ik snap dat dit kinderwerk is. Nee, zelfs dat niet, een kind leert om tussen de lijntjes te kleuren en netjes te zijn, dat is het eerste wat elk kind leert. Je wilt als ouders toch niet dat je, wanneer je kinderen aan het spelen zijn, met zijn allen rond de tafel zitten met papier en kleurpotloden en vetkrijt, naderhand het hele huis moet poetsen? Je krijgt die tattie niet eens meer van het tafelblad. En dan laat zo’n kind per ongeluk een stuk vetkrijt op de grond vallen, gaat erin staan en dan heb je vieze voetstappen door het hele huis.

Dit moet wel gemaakt zijn door een aap. Een chimpansee. Of door een gek in het gesticht. Dat heb ik gehoord, dat ze denken dat gekken die ze laten schilderen of tekenen daar beter van worden, en dat ze die schilderijen dan verkopen aan rijke mensen die dat mooi vinden. Of die denken dat ze zo een bijdrage leveren aan de gezondheid van die gekken. Bij zulke mensen sta ik nu in huis.

Mijn ouders zijn ook steenrijk, maar zij hebben alleen portretten van zichzelf en hun voorouders aan de muur hangen. Statige, eeuwenoude schilderijen in de hal van het huis, en jachttaferelen in de huiskamers. Mijn ouders willen niets te maken hebben met gekken. Trouwens, ze zijn dood nu. Vermoord, twee dagen geleden.

Hoe krijg ik het mee nu ik het niet kan oprollen? Ik kan toch moeilijk over straat gaan lopen met dit ding onder mijn arm. Hij had me een grote plastic tas gegeven, meer een enorme envelop met een handvat, om het in te doen, maar ik vond het te lastig dragen.

Had ik het toch maar meegebracht. Ik pak de zaklamp van de kast en kijk rond. Niets. Misschien vind ik iets in de kelder of garage dat geschikt is om het schilderij in te verpakken. Terug in de hal neem ik de deur recht tegenover me. Meteen goed. Ik ga de betonnen trap af en verken de ruimte door de lichtbundel van de zaklamp alle kanten op te schijnen. Tegen de muur aan de overkant staan grote houten rekken waarin allemaal lijsten geplaatst zijn. Misschien staan er wel een paar hardboard platen tussen die ik kan gebruiken. Ik loop erheen maar juist voordat ik de eerste lijst opzij kan schuiven hoor ik iets. Het komt van boven. Ik verstijf en spits mijn oren. Voetstappen. Geen voetstappen van iemand die, zich nergens van bewust, gedachteloos een huis binnenstapt, maar gedempte stappen van rubberen zolen.

Heb ik de kelderdeur achter me dicht gedaan? Ik kijk om me heen en zie een bovenraampje waar ik net doorheen zal passen. Voorzichtig pak ik een van de houten klapstoelen die langs de muur achter me tegen elkaar staan. Ik zet de stoel onder het raampje en probeer dit open te krijgen. De knip zit vastgeroest en ik zal er een flinke ruk aan moeten geven. Ik blijf stokstil op de stoel staan en luister. Ik hoor niets, slechts wat vaag gerommel ver weg dat net zo goed van de straat kan komen. Ik zal de knip met een stevige ruk naar beneden moeten trekken en het raam zal meteen open moeten vallen. Ligt er ergens een stok met een haak? Staand op de stoel draai ik me half om en kijk over mijn rechterschouder de kelder rond, met de zaklamp in de linkerhand de ruimte in schijnend. Op datzelfde moment hoor ik luid gerommel boven in de hal.

Van schrik laat ik de lamp vallen.

Ik reik naar de knip aan het raam en geef er een ruk aan. Mijn vingers glijden er langs zonder er maar een millimeter beweging in te krijgen. Mijn handen zijn doornat van het zweet.

Achter me hoor ik een stomp tegen de deur.

Snel veeg ik mijn handen droog langs mijn broekspijpen.

Keihard trek ik nog een keer met alle macht aan de knip. Het raam schiet open en klapt naar beneden. Hierdoor verlies ik mijn evenwicht en val achterover van mijn stoel, plat op mijn rug. Een pijnscheut schiet door mijn ruggengraat naar mijn nek en via mijn stuitje naar mijn benen.

Ik heb geen tijd om zielig op de vloer pijn te gaan liggen lijden en in één misselijk makende beweging kom ik overeind en stap weer op de stoel.

Met veel kabaal wordt de kelderdeur geopend.

Ik grijp de buitenranden van het raam vast en hijs mezelf naar boven.

Door de pijn lijkt alle bloed uit mijn hoofd weg te trekken en het wordt zwart voor mijn ogen.

Het volgende moment stijgt alle bloed uit mijn lichaam op naar mijn hoofd.

De spieren in mijn bovenarmen lijken te knappen wanneer ik me door het raam hijs.

Mijn benen bengelen doelloos in de lucht.

Achter me hoor ik iemand de trap af rennen.

Met mijn voeten zoek ik houvast tegen de muur, vind een uitsteeksel en duw mezelf met alle kracht die ik in mijn linkerbeen heb het raam uit.

Ik lig voorover, met mijn gezicht in een strook vochtig zwart zand dat het huis scheidt van het gazon. Met mijn hand steunend tegen de buitenmuur sta ik op en zie een man met een pet zijn hoofd uit het raam steken. Als een volleerd voetballer schop ik dat hoofd terug de kelder in. Met zo’n schot in de benen kan ik me morgen aanmelden bij de voetbalclub. Ze zullen me meteen een spitspositie geven in de B1.

Tegelijkertijd rent iemand aan mijn linkerkant het hoekje van het huis om. Een man in politie-uniform komt op me af, in zijn rechterhand een knuppel. Ik zal dwars door hem heen moeten om de straat te kunnen bereiken, dus ik draai me om en ren over het gazon in de richting van een rij struiken, die daar als scheiding met de tuin van de buren geplant is. Ik wring me tussen twee manshoge woeste struiken door en strand op een muur van twee meter hoog. Mijn achtervolger heeft me bijna ingehaald maar kan niet zien waar ik precies sta omdat die struiken zijn zicht blokkeren. Hij wordt echter perfect uitgelicht door de tuinverlichting die opeens aanspringt, en op het juiste moment doe ik een stap naar voren en schop hem met alle macht in zijn kruis. Buitenkant links. Ik voel me Wim van Hanegem. Hij gaat schreeuwend neer. Ik ga niet staan wachten totdat hij weer bij zijn positieven is, zet het op een rennen, passeer de op zijn knieën zittende kreunende man en geef hem en passant een ferme stomp op zijn slaap; bereik de straat juist wanneer de andere agent uit de voordeur komt rennen. Had ik me maar eerst goed georiënteerd voordat ik ging inbreken, want ik ken deze stad helemaal niet en weet absoluut niet waar ik terecht zal komen wanneer ik de eerste straat rechts in ren. Het is een rechte, vrij brede en open weg en het zal onmogelijk zijn ongezien weg te komen als ik als een blinde koe gewoon rechtdoor blijf rennen. Dus ik sla meteen linksaf. Net uit het zicht stop ik en tuur de straat af om te kijken of mijn achtervolger mij heeft kunnen zien. Hij komt nu de hoek om, dus hij weet niet waar ik ben gebleven. Ik draai me om en kijk een ronde straat in. Aan de buitenring staan kleine arbeiderswoningen van net na de oorlog, in het midden bevindt zich een eilandje, waar een soort buurthuis staat. Ik ren de straat in totdat ik uit het zicht van mijn achtervolger ben. Aan mijn rechterhand zie ik een doorgang. Ik ga het poortje door en loop een donker pad in van nauwelijks een meter breed, met aan de kant van de huizen een bakstenen muur met om de paar meter een poortje, en aan de andere kant een houten schutting die bijna helemaal aan het zicht wordt onttrokken door een woeste klimop. Ik realiseer me dat als dit pad dood loopt ik in de val zit. Op de grond ligt allerlei rotzooi, maar het is te donker om te kunnen zien wat het is. Ik ga op de tast vooruit, zonder me af te vragen wat de kleffe smurrie op de muur is waartegen mijn linkerhand steun zoekt. De eerst keer dat ik de muur aanraak voel ik vanuit mijn maag een golf misselijkheid omhoog komen, die ik met moeite weer inslik. Na een meter of twintig vind ik een poort die op een kier staat. Ik duw ertegen en kijk naar binnen. Een kleine met stoeptegels geplaveide plaats van vijf bij drie meter. Langs de scheidingsmuur met de buren staan enkele houten pallets onder een groen zeil. Daarachter een huis, volledig donker. Naast me een klein schuurtje. De deur is niet op slot. Het is helemaal leeg. Ik doe de tuindeur dicht en ga in het schuurtje zitten, blij dat ik mijn zaklamp verloren heb, want ik wil niet weten wat er allemaal krioelt om me heen. Wat er kriebelt aan mijn hoofd.

​

​

​

dit is deel 2 van de DIK BLOED trilogie.

​

voor deel 1, klik hier

​

voor deel 3, klik hier

 

 

 

 

 

​

bottom of page