top of page

Deze verhaaltjes zijn geschreven voor de Boekenweekschrijfwedstrijd met als thema Duitsland in maximaal 500 woorden.

Uit het verhaal Het Meisje Uit Kiel is uiteindelijk De Ballade van Bloody & Noisy voortgekomen.

 

PARKEN

 

​

​

“Ga je mee parken?”

“Wat is dat?”

“Op zaterdag komen altijd veel Duitsers de grens over. Dan zijn er rond de markt weinig parkeerplaatsen vrij. Wijs een Duitser die op zoek is naar een open plek waar hij heen moet, zorg dat je naast de auto staat als hij uitstapt en vraag om parkeergeld.”

“Geven ze dat dan?”

“De meesten wel. Twintig of vijftig pfennig.”

“Is dat alles?”

“Als je een beetje doorwerkt kun je na afloop een pakje sigaretten kopen. Kom met me mee, dan laat ik je zien hoe het werkt.”

En daar gaan we: Paultje, het schoffie, en ik, het rijkeluiskind. Twaalfjarige zesdeklassers die elkaar op het schoolplein vonden. We bleven bij een knikkerwedstrijd als enigen over en bleken aan elkaar gewaagd in een inmiddels legendarisch geworden potje toen de school uit was. We moesten de strijd staken toen het donker werd, hoewel met geen mogelijkheid een winnaar aangewezen kon worden. Tegenover de verzamelde menigte schoolgenootjes riepen we elkaar uit tot winnaar. Sindsdien zijn we vrienden.

“Je moet je strategisch opstellen. Ga hier staan, dan heb je overzicht over de parkeerplaatsen aan de linkerkant. De auto’s komen van rechts.”

Ik kijk toe hoe Paultje met zijn opgestoken linkerarm dikke Mercedessen en bescheiden Volkswagens wenkt en ze uitnodigt hem te volgen, om ze hard rennend voor te gaan naar een open plek waar ze kunnen parkeren. Vervolgens houdt hij het portier open en spreekt vriendelijk tegen de uitstappende Duitser. Ik sta te ver weg om te horen wat hij zegt, maar zie wel hoe de Duitsers hem telkens wat toestoppen. Na een kwartier komt Paultje terug en opent zijn hand. Hij heeft al meer dan een mark verdiend.

“Heb je goed opgelet?”

“Ja.”

“Dan is het nu jouw beurt.”

“Wat moet ik doen als ze niks geven?”

“Ze geven altijd iets. En anders schop je een deuk in de auto.”

“Dat kun je toch niet maken?”

“Natuurlijk wel. Het zijn nazi’s. Ze hebben de oorlog verloren, maar moet je ze nu zien met hun vette pens in hun vette Mercedes, terwijl ze pas geleden nog je oom doodschoten.”

“Maar moet je dan niet in alle Duitse auto’s een deuk schoppen?”

“Niet als je aan hen kunt verdienen. Dat zou stom zijn.”

Omdat ik hier niets tegen kan inbrengen, knik ik en ga op mijn plek staan. Bij de eerste auto’s aarzel ik een beetje, maar als ik eenmaal een hele mark heb verdiend ga ik als een trein. Drie mark! Trots kijk ik om me heen om het Paultje te laten zien, maar hij is nergens te bekennen. Ik loop de markt op, koop van mijn verdiende geld aan een kraampje bij een leuk ouder donkerharig meisje een kop warme soep en kijk voorzichtig ervan slurpend om me heen, naar de Duitsers die me passeren, bij hetzelfde meisje soep bestellen, bij een ander meisje een kraampje verder verse koffie en warme chocomel kopen. Mensen zoals degenen die ik zojuist naar een parkeerplaats geleid heb. Mensen aan wie ik een parkeerplaats toegewezen heb en van wie ik een muntje van tien of twintig pfennig gekregen heb. Hebben deze mensen echt mijn opa doodgeschoten? Ze zien er hetzelfde uit als mijn ooms en tantes, oma’s en opa. Ik weet pas of het Duitsers of Nederlanders zijn wanneer ze koffie of soep bestellen. Koffie, Kaffee. Soep, Suppe.

​

​

​

​

HET MEISJE UIT KIEL

 

​

​

Ik woon in Venlo en ben jaloers op mensen die hun voordeur uitlopen en na een wandeling van een kwartiertje aan zee zijn. Zo zullen er mensen zijn die mij benijden omdat ik me na een kwartiertje lopen in een ander land bevind. Ik snap dat niet, want de boom aan de Nederlandse kant is hetzelfde als de boom die twee meter verder in Duitsland staat, terwijl zee volgens mij toch van een andere orde is dan land. De kustbewoners daarentegen begrijpen mij niet, want voor hen is de kust gewoon het einde van de bewoonde wereld, terwijl voorbij de landsgrens een ander volk woont, met een andere taal en een andere cultuur. Niet heel erg anders, niet zo erg als bij de grens die midden door België loopt, maar toch: anders.

Zelf weet ik ook wel dat er verschil is want na het bos doorkruist te hebben zien de huizen er meteen anders uit. En hoewel de dialecten aan weerszijden van de grens oorspronkelijk een taalcontinuüm vormden en niet erg veel van elkaar verschilden heeft de steeds sterker wordende invloed van de standaardtalen ze ver uit elkaar gedreven.

Zoals voor de kustbewoner de zee een vanzelfsprekendheid is zie ik de Duitser als een natuurfenomeen: de mensen die elke zaterdag en op alle feestdagen die bij hen wel en hier niet gevierd worden massaal de grens oversteken, alle wegen verstoppen en de binnenstad overspoelen, enkel om koffie, groente en sigaretten te kopen. Ze komen uit het Roergebied, zijn van middelbare leeftijd, lomp, opdringerig en onvriendelijk. De jongere generatie is echter goedgelovig en zich overmatig bewust van de ballast die zij vanuit het recente verleden met zich meetorst, komt om drugs te scoren en wordt consequent afgescheept met inferieure kwaliteit die speciaal voor hen ingekocht is. Maar zelfs dan blijven ze na enkele trekken van de joint vriendelijk en blijmoedig “Man, bin ich stoned!” uitroepen.

“Ze gaan tegenwoordig tenminste om 5 uur weer naar huis,” zegt mijn vader elke zaterdag.

Op een jazzfestival ontmoet ik een atletisch gebouwde blondine uit Kiel. Zij is naïef zoals de meeste jonge Duitsers die ik ken, maar zij is ook slim, grappig, mooi en heel geil. Ik neem haar mee naar Venlo. Op een zaterdag gaat ze alleen het centrum verkennen. Na een uur komt ze terug. Ze is laaiend. Ze is ook erg bedroefd. In haar geaffecteerde Hoogduitse tongval zegt ze: “Nu snap ik waarom Nederlanders een hekel hebben aan Duitsers. Het is niet vanwege de oorlog, het is vanwege het schofterige gedrag van die kooptoeristen. Ik schaam me en durf nooit meer in het openbaar Duits te praten.” Ik moet haar beloven dat ik haar Nederlands ga leren.

Nu, dertig jaar later, kan niemand aan haar horen dat ze eigenlijk Duitse is. Alleen tegen mij praat ze Duits, in bed, tijdens seks. Dat moet ze van mij, ik raak er nog steeds opgewonden van.

bottom of page