top of page

DE LUMINALMOORDEN,

OFTEWEL

HOE SAARIAHO PRIVÉDETECTIVE WERD

 

 

I. Het Uitvretersbestaan

​

​

Door het tellen van de lege flessen bier die verspreid over zijn kamer lagen en de peuken van sigaretten en joints in de asbak bepaalde hij elke ochtend hoe groot zijn kater die dag was. Aan de hand daarvan stelde hij vervolgens de limiet voor de nieuwe dag, die bij de meeste mensen al half voorbij was. Hij vond zijn methode beter dan die van een van zijn vrienden, die de soort en hoeveelheid drugs voor de dag bepaalde aan de hand van de I Tjing. Hij luisterde tenminste naar de signalen van zijn lichaam.

Hij nam een douche, dronk een kop koffie, deed boodschappen, sloeg een nieuwe voorraad bier en sterkere drank in, kocht een pakje sigaretten en ging naar de kroeg om de krant te lezen. Dat deed hij elke dag. Vaste routine. Waarom hij eraan vast hield wist hij niet want hij had elke interesse in de actualiteit verloren sinds hij het volmaakte escapisme had gevonden. Maakte hij zich als jongeman druk om maatschappelijke misstanden, sloot zich aan bij de jongerenafdeling van een linkse politieke partij, at hij strikt veganistisch en stak tegen iedereen die hij dierlijke producten zag eten een moralistische preek af, alle engagement verdween als sneeuw voor de zon toen hij drugs begon te gebruiken. Alle ellende die hij zwetend als een onvolgroeide Atlas op zijn schouders getorst had verdween als een zoemend insect tijdens een sneeuwstorm. Hij bleef stoïcijns onder het schrijnend onrecht dat hij op de televisie zag en in de krant las en kwam niet verder dan slap protest als het onder zijn neus gebeurde. Hij werd van veganist vegetariër en van vegetariër vleeseter. Het voelde als een bevrijding.

Als een foetus in de baarmoeder lag hij onder invloed van drank en drugs naar muziek te luisteren of probeerde zijn eigen gedachtes te volgen. Gedachtes die van niets naar nergens gingen en toch raakte hij elke keer weer het spoor bijster en probeerde de gedachtestroom terug te vinden zoals iemand die de weg in een ondoordringbaar woud is kwijtgeraakt de rivier probeert terug te vinden die hem richting zal geven en hem uit de wildernis zal leiden. Alleen was zijn gedachtestroom geen ondoordringbaar woud, al meende hij zelf van wel, maar een onvruchtbaar woestijnlandschap met slechts af en toe een oase die vaker wel dan niet een fata morgana bleek te zijn. Zelfs als hij op lucide momenten besefte dat de zelfbenoemde diepzinnige denkbeelden helemaal losgezongen waren van enige realiteit, die het adequaatst omschreven konden worden als luchtfietserij, dan nog vond hij het een waardevollere tijdsbesteding dan zich druk maken om zaken waar hij toch niets aan kon veranderen.

Meestal was hij echter niet alleen maar met een paar vrienden. Dan waren er geen lucide momenten; ze dachten allemaal dat hun conversaties waarlijk diepzinnig waren en dat ze bezig waren de geheimen van het heelal te ontrafelen. Een van hen had door India gereisd en was zo onder de indruk geraakt van de sadhu’s die hij onderweg had ontmoet, die naakt over straat gingen en Shiva eerden door voortdurend chillums met hasjiesj te roken, dat hij zich zelf als sadhu was gaan beschouwen, maar na een paar keer aangehouden te zijn voor het verstoren van de openbare orde omdat hij zonder kleren door de stad liep beperkte hij zijn naaktheid tot activiteiten binnenshuis.

Wanneer hij zijn ambitie om een betekenisvol bestaan binnen de samenleving te vervullen was kwijtgeraakt kon niet teruggebracht worden tot een enkel moment. Veel later zou hij de conclusie trekken dat het andersom was geweest: de aantrekkelijkheid en het comfort van het high zijn en het hippie-achtige gevoel van verzet tegen de consumptiemaatschappij dat er in die tijd aan kleefde had de ambitie om iets van zijn leven te maken met volle kracht uit zijn systeem gezogen.

Zo kabbelde zijn leven aangenaam voort en kostte het hem geen moeite zich voor te stellen tot in lengte van dagen

zich met enkele gelijkgestemde vrienden zelfgenoegzaam te kunnen blijven wentelen in een cocon vol zoete walmen, kosmische seks met de meisjes van het gezelschap en de psychedelische muziek van Grateful Dead en Quicksilver Messenger Service. Vaak bedreef hij terwijl de Who Do You Love? variaties van QMS op de draaitafel lag de liefde met een bloemenmeisje dat het lef had om zich Parvati te noemen en ze probeerden het hele halve uur dat het nummer duurde vol te maken, hetgeen naarmate ze de muziek beter leerden kennen en ze precies wisten op welk moment van het liedje ze zich bevonden steeds beter lukte. Ze kwamen dan samen klaar tijdens het orgastische einde. Dat overtrof zelfs de buitenseks die hij vaak had met de rossige Mühlegg, waar ze op muziek van The Move’s laatste album Message From The Country en om beurten naar de sterrenhemel starend naar eigen zeggen kosmische vereniging bereikten, maar dat had minder met locatie of muziekkeuze te maken dan met de veel geraffineerdere technieken die Parvati toepaste. En het waren niet de wellustige vormen waarin willekeurige sterrenformaties zich in zijn geest vormden die hem tot een hoogtepunt brachten maar de heel concrete doch niet minder wellustige vormen van het meisje dat boven op hem zat.

Er was geen enkele reden voor geen van de vrienden om het over een andere boeg te gooien; ze waren volmaakt gelukkig met hun bestaan. De meesten waren ervan overtuigd dat ze zich op het pad van verlichting bevonden, dat ze esoterische kennis over het bestaan verwierven, dat ze seks bedreven zoals seks bedoeld was: om eenwording te bereiken, niet alleen op het moment van orgasme maar op een gegeven moment niet ver in de toekomst permanent. Hij en Parvati meenden samen dit stadium heel dicht genaderd te zijn.

De zon scheen en een prettig briesje uit het noorden zorgden voor fijn weer toen hij na zijn ochtenddouche van half twaalf met de fiets de straat opging voor zijn dagelijkse route van bakker via supermarkt en tabakszaak naar café. Later zou hij zijn vrienden zien in een kroeg waar ze elkaar meestal ontmoetten en ofwel de rest van de dag zouden blijven hangen, voornamelijk omdat de barkeeper hun muzieksmaak deelde en zijn kroeg zelfs Mr. Soul genoemd had naar het Buffalo Springfield-liedje, ofwel na een paar biertjes naar het huis van een van hen zouden gaan om far out te gaan op The Red Krayola. Hij verheugde zich op dit vooruitzicht.

Eenmaal in de supermarkt kreeg hij zin in pasta, liep het gangpad met graanproducten in en botste per ongeluk tegen een jonge vrouw die niet kon kiezen. Hij wees naar de biologische volkoren spaghetti van Lima en zei: “Duurder dan het huismerk, maar erg lekker.”

Ze reageerde niet op hem, keek niet eens naar hem, maar nam wel het pak dat hij had aangewezen uit het schap, stopte het in de plastic tas die ze bij zich droeg en liep verder. In het volgende gangpad zag hij haar een blik tomatensaus met basilicum en een pot met knoflook gevulde olijven in de tas doen en op de kaasafdeling een blok voorverpakte fontina. Daarna liep ze langs de kassa de winkel uit zonder dat de kassière iets in de gaten had, net zo min als de bedrijfsleider, die met zijn handen op de rug bij de uitgang iedereen vriendelijk toeknikte of enigszins argwanend bekeek maar in de tijd dat hij of zij in de winkel was niemand staande hield en vroeg om in de tas te kijken. Haar knikte hij vriendelijk toe, hem bekeek hij enigszins argwanend, hoewel hij niet eens een tas bij zich had en geen zakken waar hij iets anders dan een pakje kauwgum in zou kunnen verbergen.

Nieuwsgierig geworden volgde hij haar. Ze was gemakkelijk te volgen, met haar lange blonde haren, brede schouders en de lange benen waarop ze zich met zelfverzekerde passen voortbewoog. Ze stak schuin de straat over en stopte bij de bushalte. Hij nam het risico dat ze hem van de supermarkt zou herkennen toen hij achter haar instapte op stadsbus lijn 73 en helemaal achterin plaatsnam zodat ze hem wel moest zien in de verder vrijwel lege bus, maar hij vertrouwde op zijn onopvallend voorkomen. In niets onderscheidde hij zich immers van de gemiddelde zevenentwintigjarige man. Als je alle mannen in het land met die leeftijd met elkaar vergeleek en alles wat eruit sprong elimineerde zodat alleen de laagste gemene deler zou overblijven zou hij de uitkomst zijn. Dat dacht hij over zichzelf en hij had het idee dat anderen hem ook zo zagen. Daar kwam bij dat hij bij zijn kleding elke excentriciteit zoals felle kleuren en hoeden meed en daarom meende over straat te kunnen lopen zonder op te vallen, zonder überhaupt gezien te worden. Dus ook toen ze op het station uitstapte dacht hij haar ongemerkt te kunnen volgen en zelfs van dichtbij toe te kijken hoe ze de tas met boodschappen in bagagekluisje nummer 210 stopte. Hij verschool zich weliswaar half achter een snel bij de kiosk gekochte krant, maar dat deed hij alleen omdat hij vond dat dat paste bij het personage dat hij zich tijdens de busreis aangemeten had en dat hij baseerde op de talloze films die hij gezien had waarin stiekem mensen achtervolgd en in de gaten gehouden werden. Ook toen zij te voet vanuit het station via de rand van het centrum naar een wijk in het oosten van de stad ging volgde hij haar in de overtuiging dat hij onzichtbaar bleef voor haar als een schaduw op een zwaarbewolkte dag. Zelfs toen het een wandeling van anderhalve kilometer bleek te zijn. Bij een galerieflat aan de rand van een park waarvan de appartementen op de begane grond direct vanuit de straat bereikbaar waren belde ze aan bij het derde huis. Ze wachtte. Er werd niet opengedaan. Na een paar minuten haalde ze een sleutel uit haar jaszak, opende de deur en ging naar binnen. Hij stond bij een bushalte en keek toe. Toen voor de tweede keer een bus stopte omdat de chauffeur meende dat hij mee wilde liep hij het achter de halte liggende parkje in en ging zitten op een bankje met uitzicht op de deur waardoor de dievegge naar binnen was gegaan. Tussen hem en de deur waarachter ze verdwenen was lag een grasveldje waarop een Afrikaanse familie genoot van een uitgebreide picknick terwijl de kinderen ravotten met een bal en een hoepel. Op het bankje naast het zijne zaten drie oude Turkse mannen met snorren die aan de Osmaanse tijd herinnerden met elkaar te praten terwijl de een nog heftiger met de armen gesticuleerde dan de ander; de derde zat er rustig tussen, rookte een sigaret en sprak af en toe enkele woorden, die door de twee anderen met instemming aangehoord werden. Een Aziatische vrouw met het gezicht van een volwassen vrouw maar het postuur van een klein meisje en een rugzak om liep rondjes om het parkje, op- noch omkijkend. De Turkse mannen hadden met uitgebreide frasen afscheid van elkaar genomen en de Afrikaanse familie was na alles in de dekens waarop ze gezeten had gewikkeld te hebben verdwenen, toen de dag langzaam plaats ging maken voor de avond en een stokoud Chinees echtpaar plaatsnam op een bankje en zonder met elkaar te praten onlosmakelijk met elkaar verbonden door hun gezamenlijke geschiedenis en het gezamenlijke nageslacht zaten, rondkeken, in slaap vielen. Het vrouwtje met de rugzak bleef echter onverstoorbaar sjokkend rondjes lopen. Al die tijd zat hij op het bankje en hield met een half oog de voordeur in de gaten. Wat zou daar plaatsvinden? Hij voelde zich als een privédetective die in opdracht een taak uitvoerde en er later verslag van moest uitbrengen maar niet voldoende achtergrondinformatie had gekregen om te weten waar precies op te letten, en ook geen gedetailleerde instructies had ontvangen over hoe te handelen in bepaalde situaties. Zou hij überhaupt mogen handelen of werd hij geacht slechts te observeren? En wat als hij werkelijk privédetective zou zijn? Wie zou hij proberen terug te vinden? Dat Indo-meisje met wie hij op de middelbare school omging? Hoe heette ze alweer? Wat zou er van haar geworden zijn? Zou ze zijn getrouwd, zou ze kinderen hebben? En die tweeling van de buren? Dat was een verdoemde familie. Naar hen zou hij in de goot moeten zoeken. Hij glimlachte bij het idee hen ooit tegen te komen. Heel onwaarschijnlijk.

Zo zat hij te mijmeren terwijl een laagje mist geleidelijk uit de bodem opsteeg en als een deken over het grasveld ging liggen. Tijd om verder te gaan. Hij stond op, wierp een laatste blik op de rondjes lopende vrouw en liep recht op het huis dat hij in de gaten gehouden had af. Hij wilde in het voorbijgaan een snelle blik naar binnen werpen en dan zijn oorspronkelijke pad vervolgen, naar Mr. Soul, waar zijn vrienden, het bier en de hasjiesj op hem wachtten. Hij passeerde het geobserveerde huis, bleef staan, liep terug en belde aan. Toen zag hij dat de voordeur op een kier stond. Voordat hij het zelf in de gaten had stond hij in de gang en keek rond. Hij zag de vrouw niet. Hij liep naar de huiskamer en zei “hallo”. Geen reactie. Hij schraapte zijn keel en zei nogmaals, harder nu: “Hallo!” Het bleef stil. Hij maakte voorzichtig de deuren van de andere kamers open. Ze was in de badkamer. Ze lag op haar rug, haar ogen gesloten maar haar mond was geopend. Er zat schuimend speeksel om haar lippen. In haar hand hield ze een leeg plastic medicijnpotje. Er stond luminal op. Hij voelde haar voorhoofd. Warm. Hij voelde haar pols. Die klopte van heel ver weg. Hij stond op, rende naar de huiskamer en zocht naar een telefoon. Die stond op een verder leeg kunststof bureau. Hij belde het alarmnummer. Naast de telefoon lag een brief. Hij pakte die op. Het handschrift op de envelop was van een man. Op de voorkant stond “Biota”, op de achterkant “Kepler”. Dus hoefde hij geen naam voor haar te verzinnen toen de ambulance kwam. Tegen het personeel zei hij dat hij haar vriend was en hij mocht mee naar het ziekenhuis. De brief zat in zijn binnenzak.

Hij was erbij toen haar maag werd leeggepompt; hij was erbij toen zij voor het eerst de ogen opende. Ze waren blauw als de inkt van een bic-pen.

“Ik ben je vriendje,” zei hij en ze glimlachte.

“Je weet wel, de privédetective,” voegde hij eraan toe.

“Hoe heet mijn vriendje alweer?” vroeg ze met zwakke stem waaruit echter een vleugje ironie doorschemerde. Dat was goed, dat betekende dat ze ondanks de situatie gevoel voor humor had en de situatie waarin ze zich bevond op waarde kon schatten: in een ziekenhuis weliswaar maar buiten levensgevaar en met een goed bedoelende man aan de rand van haar bed. Hij herinnerde zich de naam van de briefschrijver. Terwijl hij aan haar bed zat te wachten totdat ze bij bewustzijn zou komen had hij de brief gelezen. Hij was immers privédetective loog hij zichzelf welbewust voor; hij had opdracht gekregen haar in de gaten te houden en ervoor te zorgen dat haar niets overkwam. Dus moest hij weten uit welke hoek eventueel gevaar kon komen en deze Kepler kwam hiervoor in aanmerking. Dat was niet meer het geval toen hij de brief gelezen had. Deze man had duidelijk elke interesse in haar verloren. Het enige gevaar voor Biota was als hij aannam dat wat in de brief stond waar was Biota zelf: labiel, wispelturig, onvoorspelbaar. Zo zag ze er echter niet uit toen hij in haar vochtige blauwe ogen keek en antwoordde op haar vraag: “Kepler.”

Ze speelde verbazing.

“Heb je dat ook, dat je bij het horen van een naam meteen heel specifieke associaties krijgt?”

Hij knikte.

“Soms.”

“Zo zie ik bij de naam Kepler direct een lange, strak in het pak zittende goed gekapte donkerharige man met een robuuste kaaklijn, een scherpe neus en ogen nog blauwer dan die van mij.”

“Ik heb dat allemaal, ik weet het alleen goed te camoufleren.”

“Als jij Kepler bent, ben ik Biota.”

Hij knikte weer en nam de hand waaraan geen infuus hing in de zijne. Haar vingers hingen slap langs zijn hand als overgare spaghettislierten uit een vergiet.

“Je weet toch dat jij de reden bent waarom ik hier lig?”

“Dat is aan de andere kant van de spiegel.”

“Nee! Zijn we nu aan de kant van Tweedledum en Tweedledee?”

“Integendeel. Die kant hebben we juist verlaten.”

“Ik kan niet wachten om weer eens aan de echte kant van de realiteit rond te lopen. Ga je mee?”

“Wil je nu gaan? Zullen we niet eerst de dokter erbij halen?”

“Waarom? Ik moet alleen die slangetjes los zien te krijgen.”

Op dat moment kwam een verpleegster binnen die ondanks haar struise voorkomen bijna verontschuldigend vanwege het verstoren van een uiterst intiem moment alsof ze hen op onkuisheden betrapt had om het bed heen bleef draaien, niet meer wetend wat ze er ook alweer kwam doen.

“Ik ben weer in orde en wil nu gaan,” zei Biota opgewekt. De verpleegster sputterde wat tegen, ze zou nog te zwak zijn en nog een dag rust moeten houden en nog verder moeten rehydrateren maar moest uiteindelijk toegeven dat niemand haar tegen kon houden als ze zichzelf ontslag zou verlenen. Biota trok in het bijzijn van hij-die-zich-Kepler-noemde maar met de rug naar hem gekeerd haar ziekenhuisplunje uit en haar eigen kleren aan. Toen hij de achterkant van haar naakte lichaam zag was hij blij haar achtervolgd te hebben en begon zich alvast te verheugen op het moment dat hij haar frontale naaktheid zou aanschouwen.

“Dus jij bent privédetective,” zei ze opgeruimd toen ze naar buiten liepen. Ze huppelde alsof ze door haar vader naar een verjaardagspartijtje van het populairste meisje van de kleuterschool gebracht werd, eindelijk behorend tot dier exclusieve groepje, dus helemaal niet als een getroebleerde jonge vrouw net na een mislukte zelfmoordpoging. Tot nu toe scheen Keplers beschrijving van haar in zijn brief vrij accuraat. Niettemin besloot hij aan zijn nieuw aangemeten rol vast te houden en zei: “Ja.”

“Hoe zou je het vinden om jezelf te observeren?”

“Voor de spiegel staan en naar mezelf kijken?”

“Je zegt dat je mijn vriend Kepler bent. Dat betekent dat je mij ontrouw bent of in elk geval bent geweest. Ik wil weten met wie.”

“Aangezien ik Kepler ben weet ik toch al met wie?”

“Door haar is mijn vriendje zijn interesse in mij kwijtgeraakt.”

“Dat is geen uitgemaakte zaak.”

“Daar ga jij dus voor zorgen. Jij gaat de zaak uitmaken.”

“Je neemt me in dienst?”

“Ja.”

“Je kent niet eens mijn tarief.”

“Dat maakt niets uit. Ik heb toch geen geld om je te betalen.”

“Waarom verwacht je dat ik je gratis diensten ga verlenen?”

“Had je me maar niet moeten redden. Nu ik ben blijven leven wil ik weten waarom ik dood wilde.”

“Heb je honger? Ik weet een kluis op het station waar een complete Italiaanse maaltijd opgeborgen ligt.”

Ze keek hem blij verrast aan.

“Zo, je bent dus een goede privédetective. Ik heb alle vertrouwen in je.”

Ze haalden het eten op uit bagagekluisje nummer 210 en gingen naar zijn huis waar zij een uitstekend smakende maaltijd bereidde. Twee flessen pinot grigio stonden in de koelkast te wachten op deze gelegenheid.

Biota at nauwelijks. Ze zei dat haar ingewanden nog van streek waren van het leegpompen van de maag. Ze nam enkele sliertjes spaghetti, die bij nadere observatie helemaal niet leken op haar vingers, slingerde ze om haar vork en stak ze in haar mond. Ze kauwde er eindeloos lang op terwijl ze de kamer rondkeek en hem vroeg naar de persoonlijke betekenis van verschillende voorwerpen die ze zag liggen, staan, hangen. Ze pakte een met knoflook gevulde olijf en beet er kleine stukjes van af. Ze proefde goedkeurend van de saus. Toen nam ze een flinke slok wijn. Daar kon de maag dus wel tegen, dacht hij en zei: “Het lijkt me verstandiger om je maag eerst een beetje te vullen met vast voedsel voordat je wijn gaat drinken.”

Ze nam weer een beet uit de olijf en zei: “Dat is precies wat ik doe.”

Na het eten draaide hij een joint en zette Sweetheart Of The Rodeo van The Byrds op. Who Do You Love? van Quicksilver Messenger Service stond klaar als volgende plaat. Intussen dronk zij de wijn weg alsof het water was. Hij deed met haar mee want hij wilde niet misbruik maken van haar dronken toestand en meende dat als hij zelf even dronken en stoned was ze op gelijk niveau opereerden. Zo ver kwam het echter niet omdat zijn kroegmakkers juist toen hij The Byrds wilde verwisselen voor Quicksilver Messenger Service aan de deur stonden en wilden weten waarom hij niet naar Mr. Soul gekomen was. Het werd Safe At Home van The International Submarine Band.

Ze dronken en blowden de hele nacht door, ook nadat Biota in de stoel in slaap dreigde te vallen en hij haar zijn slaapkamer wees, waar ze zonder zich uit te kleden op zijn bed in slaap viel. Zij vertrouwde hem volkomen, concludeerde hij tevreden, en hij mocht absoluut niet dat vertrouwen schenden. En hij moest ook zijn vrienden in de gaten houden en zien te voorkomen dat zij na of in plaats van het luidkeels aangekondigde toiletbezoek stiekem zijn slaapkamer zouden binnengaan en haar lastig zouden vallen. Zo kende hij hen immers. Zo kende hij zichzelf. Zo handelde een van hen elke week wel een keer. En de meisjes met wie ze verkeerden verwachtten het. Maar deze keer was anders. Biota was anders. Ze was een gewond vogeltje dat deed alsof ze een adelaar was die op het punt stond een aanval op een konijn uit te voeren.

Toen Fuzzy opstond met de mededeling dat hij zijn zwager een hand ging geven was hij niet verbaasd zijn dikke morsige vriend even later met de broek op zijn enkels naast het bed te betrappen. Hij leidde de hand van de slapende Biota juist naar zijn half overeind staande lid.

“Ben je bang dat als je je ding in haar mond zou stoppen ze gaat bijten?”

“Stel je niet aan. Dat doe ik elke dag en pas twee keer heeft een meisje verkeerd gereageerd. Deze mond is geschapen om op mijn ding te sabbelen.”

Hij wees hem resoluut de deur. Zijn andere vrienden begrepen niet waar hij zich druk om maakte, verklaarden zich solidair met Fuzzy en verlieten ook zijn huis. Zo raakte hij zijn vrienden met wie hij jarenlang muziek, drank, drugs en vrouwen gedeeld had kwijt om een meisje dat hij pas een dag kende. Dat zou hij haar niet gaan vertellen, want hij wilde niet dat die wetenschap haar zou belasten. Dat ze zich schuldig zou voelen omdat ze een wig had gedreven tussen hem en zijn beste vrienden.

Hij vond zichzelf een man met een goed hart. Het was lang geleden dat hij zo over zichzelf had gedacht.

Hij werd wakker op de bank en keek door zijn oogharen toe hoe Biota de lege flessen en volle asbakken aan het opruimen was. Toen ze in het voorbijgaan naar hem keek en glimlachte wist hij niet waarom. Had ze toch meegekregen hoe hij haar belager had betrapt en de hoon van zijn vrienden had getrotseerd? Vond ze hem leuk? Had ze door dat hij niet sliep en amuseerde dat haar? Was ze gelukkig omdat het noodlot haar hier had doen belanden? Hier of bij hem? Dat zij mogelijk een intrigante was die er plezier in geschept had hem en zijn vrienden uit elkaar te spelen kwam niet bij hem op. Dan zou het goede gevoel dat hij eraan overgehouden had onterecht zijn en dat was zonde. Dus liet hij die gedachte niet toe, draaide zich om en ging verder met doen alsof hij nog sliep. Door te vaak te doen alsof of door het te lang vol te houden verandert doorgaans de werkelijkheid. Zo ook bij hem. Hij werd wakker door gekletter van bestek en gegil van ergernis. Meteen zat hij rechtop en keek om zich heen. De salontafel naast de bank waarop hij had liggen slapen was gedekt voor een ontbijt. Hij stond op en ging naar de keuken. Die was grondig gepoetst, maar de glimmend schone vloer was wel bedekt met lepels, vorken en messen. Ook de bestekla lag op de grond.

“Die la klemt,” zei hij.

“Dat heb ik gemerkt,” antwoordde ze gefrustreerd.

“Je bent eieren aan het koken. Heb ik eieren in huis?”

“Je hebt niks in huis. Ik heb boodschappen gedaan.”

“Op dezelfde manier boodschappen gedaan als bij ons diner van gisteren?”

Ze antwoordde niet maar glimlachte fijntjes.

“Ik wilde je verrassen met een kant-en-klaar ontbijt, maar heb het door onhandigheid verpest.”

“Met wat je gedaan hebt zal je het de komende tijd heel bont moeten maken om iets te verpesten.”

​

​

 

​

 

II. Biota vs Parvati

 

 

Biota was heel anders dan Parvati. Parvati was mescaline, Biota wijn; Parvati was tantra, Biota nuchter (zelfs als ze dronken was); Parvati bestormde de hemel, Biota stond in de modder; Parvati was ernstig, Biota speels; Parvati was evenwichtig, met Biota wist hij meestal niet waar hij aan toe was; Parvati keek vol vertrouwen naar de toekomst, Biota kwam nooit op het punt dat ze een toekomst voor zich zag; Parvati bleek in al haar complexiteit uiteindelijk eenduidig, Biota was in al haar eenvoud onnavolgbaar. Maar dat alles had hij in eerste instantie niet door omdat hij zo gemakkelijk met deze tegengestelde karakters kon omgaan. Dat hij zich bij beiden zo op zijn gemak voelde. Dat gold evenwel niet voor hen. Toen Parvati hoorde van de ruzie tussen hem en zijn vrienden koos ze geen partij maar wilde met allemaal op goede voet blijven. Dus stond ze tegen de avond bij hem aan de deur. Hij en Biota hadden net de ontbijtspullen afgewassen. Niet dat ze de hele dag hadden besteed aan het ontbijt, maar de dag was al flink gevorderd toen ze eraan waren begonnen, het was meer een late lunch geweest, en ze hadden er inderdaad lang over gedaan en rookten erna een joint en waren vervolgens in de slaapkamer beland voor een uitputtende portie seks. Dat ze toen ze de afwas gingen doen niet de moeite hadden genomen om weer kleren aan te trekken droeg zeker niet bij aan een soepel verlopende eerste kennismaking tussen Parvati en Biota. Dat de ietwat mollige Biota zich toen ze naakt de deur opende volkomen op haar gemak voelde tegenover de spichtige geklede Parvati hielp ook niet. Dat zij terwijl ze normaal zelf zonder enige gêne in haar blote kont rondrende hier nu moeite mee had verwarde Parvati, veroorzaakte een kras op het beeld van de vrije spirituele vrouw die ze meende te zijn. Dat was, meer dan de idee dat ze haar vriend aan een aardse seksualiteit uitstralende schoonheid was kwijtgeraakt of hem op zijn minst in het vervolg met haar moest gaan delen, wat haar dwarszat toen ze een poos later weer op straat stond en naar huis liep. Want jaloers was ze nooit geweest en het monogame concept was haar volstrekt vreemd. Niettemin was haar verbintenis met hem zo vanzelfsprekend geweest dat dat de basis was waarop al haar andere verbintenissen gebaseerd waren. Anderen waren op hun best ‘bijzit’, om maar eens een ouderwets begrip te gebruiken. Het gegeven dat ze Biota naakt en volkomen op haar gemak in zijn huis vond, wat Parvati tot zijn bijzit degradeerde, stoorde haar minder dan het gevoel van jaloezie dat het bij haar opriep. Onder al die vrijgevochten spirituele ideeën zat nog steeds dat bekrompen burgertrutje verborgen, klaar om de eerste de beste kans aan te grijpen zich te laten gelden. En hoe ze haar best ook gedaan had in de nabijheid van haar vriend en zijn nieuwe neukertje het beeld in stand te houden van de vrijdenker die ze in haar ogen en in de ogen van haar omgeving was, ze wist dat ze door de mand was gevallen. In zijn ogen, in haar eigen ogen. Ze had zich koel en afstandelijk opgesteld en elke blik op het opwindende grotemeisjeslichaam tegenover zich gemeden. Dat moest hem zijn opgevallen want hij kende haar beter dan wie ook. En zij hem. Ze had de verliefdheid in zijn ogen gezien. Ze wist dat ze het einde van Who Do You Love? niet zouden halen. In werkelijkheid was hij zo in de ban van zijn nieuwe vlam dat hem het afwijkende gedrag van Parvati helemaal niet was opgevallen. En het viel hem evenmin op dat hij haar na dit bezoekje niet meer zou zien.

 

​

 

III. Zijn Allereerste Stakeout

 

 

Moeilijk was het niet om Kepler te vinden. Biota kende immers zijn adres. Om ingewikkelde en verwarrende conversaties te voorkomen had hij Biota zijn echte naam verteld.

“Heet je Saariaho?” vroeg ze verbaasd, alsof die naam associaties met een heel ander type bij haar opriep. Hij hoopte dat zij hem zag zoals hij zichzelf begon te zien, als Bogey die Philip Marlowe speelt maar dan langer, zonder stelten te hoeven gebruiken, en knikte.

“Dus ik mag je niet meer Kepler noemen?”

Hij schudde zijn hoofd. Zij haalde haar schouders op.

“Dan niet. Ik vind Kepler beter bij jou passen dan bij Kepler. Maar als je wilt dat ik je Saariaho noem doe ik dat toch.”

“Geen spelletjes meer.”

“Oké.”

“Ik kan de auto van mijn broer lenen. Een rode Saab 96. Ik rijd er nu heen.”

“Ik ga met je mee.”

“Dat lijkt me niet slim.”

“Waarom niet? Ik verveel me anders. En ik wil zien hoe een privédetective zijn werk doet.”

“Een privédetective doet zijn werk alleen. Anders is het niet meer privé.”

“Toch ga ik mee. Ik wil weten of je je geld wel waard bent.”

“Je hebt geen geld.”

“Voor het geval dat je er je echte werk van gaat maken. Dat stoned en dronken rondhangen van jou kun je niet eeuwig volhouden. Denk gewoon dat ik je examinator ben en dat ik later aan cliënten referenties kan geven.”

Saariaho’s broer had de sleutels van de auto achter de bumper geplakt, wat hij altijd deed als hij de auto uitleende en er zelf niet was. Hij werkte op fietsafstand van zijn woning. Toevallig woonde Kepler bij Saariaho’s broer om de hoek, dus ver hoefden ze niet te rijden.

“We hoeven dan toch niet de auto te nemen?” vroeg Biota toen ze ontdekte waar Saariaho’s broer woonde.

“Vanuit een auto kun je een huis gemakkelijker onopvallend in de gaten houden.”

“Met een rode Saab 96?”

“Tja, mijn broer is geen privédetective. En het lijkt me een betere optie dan in een lange regenjas op het hoekje van de straat sigaretjes te gaan roken.”

“Heb je een lange regenjas?”

“Nee, daarom nemen we de Saab.”

Bij een kruidenier een paar straten verder kocht Saariaho sigaretten, koekjes, chips, cola en bier. Toen hij terug bij de auto kwam keek Biota verbaasd naar de boodschappen.

“Het kan een lange zit worden.”

“Nee, hoor. Over een half uur komt hij thuis.”

“Hoe weet je dat?”

“Hij is, nou ja, was mijn vriend en op donderdag komt hij altijd op dezelfde tijd thuis.”

“Is hij iemand met vaste gewoontes?”

“Natuurlijk niet, met zo iemand zou ik het nog geen dag uithouden. Op donderdag gaat hij ’s avonds bowlen met vrienden.”

“Jij verkeert met bowlers?”

“Ik ga nooit mee. Het is een mannending.”

“Geen vrouwen, vriendinnen?”

“Vrouwen zijn die avond taboe.”

“Ik durf te wedden dat ze het voornaamste gespreksonderwerp zijn.”

“Ja? Zijn wij zo alomtegenwoordig?”

Saariaho ging in de auto zitten en legde de boodschappen op de achterbank. Biota stapte ook in. Ze reden naar de straat waar Kepler woonde. Omdat het een rustige woonwijk was waar alleen bestemmingsverkeer kwam moesten ze de auto op een flinke afstand van zijn huis parkeren.

“Je had in plaats van chips een verrekijker moeten kopen.”

Hij opende het handschoenenkastje, haalde er een verrekijker uit en hield deze triomfantelijk omhoog.

“Mijn broer kijkt graag naar vogels.”

“En waar kijk jij graag naar?”

“Blote meisjes. Voornamelijk.”

“Met een verrekijker?”

Hij nam een handvol paprikachips.

“Vertel eens over deze Kepler.”

“Veel valt er niet over hem te vertellen.”

“Doe eens je best. Het is tenslotte de man die je bent kwijtgeraakt en die je terug wilt.”

“Dat heb je verkeerd begrepen. Ik wil hem niet terug. Ik heb jou.”

“Hoezo, je hebt mij? Je kent me pas een dag, ik jou iets langer.”

“Toch heb ik jou. Je komt er nog wel achter.”

“Dat klinkt als een dreigement.”

“Ik wil hem niet terug,” kwam ze handig op het onderwerp terug, “ik wil weten wat die nieuwe hem biedt wat ik niet heb. Zo kan ik mezelf ontwikkelen.”

“Een dergelijke motivatie heeft Philip Marlowe in zijn carrière nooit gehoord.”

“Daar komt hij.”

“Hij is alleen. Hoe komen we erachter wie die vriendin van hem is?”

“Jij bent van ons de privédetective.”

“Misschien vinden we binnen iets, een naam, een adres. Heb je de sleutel van zijn huis?”

“Een keer stiekem nagemaakt.”

“Hopelijk heeft hij de sloten niet laten veranderen.”

“Hij weet niet dat ik een sleutel heb. Hier.”

Toen Kepler na een klein kwartier zijn huis verliet en de fiets nam naar de bowlingbaan stapten Saariaho en Biota uit. Terwijl ze de straat overstaken werd Biota gegroet door een oude vrouw in een schort die uit het huis naast dat van Kepler kwam. Ze kwam zo uit Coronation Street gelopen, met haar vale schort en krullers onder een versleten doorzichtig hoofddoekje.

“Ik heb je een paar dagen niet gezien. Alles goed?” zei de buurvrouw vriendelijk.

“Klein dipje. Maar nu gaat het weer.”

Ze keek een beetje wantrouwig naar Saariaho.

“Hij is volgens mij net de deur uit,” zei ze.

“Dat weet ik. Dit is de achterbuurman. Er is iets met de gezamenlijke afscheiding van de tuinen.”

“O ja, die twee dode sparren. Alsof op dat kleine stukje de grond vergiftigd is.”

“Ja, vreemd is dat,” nam Saariaho deel aan de conversatie, “Ik heb bij het kadaster info opgevraagd over vroegere bebouwing. Misschien heeft hier ooit een fabriek gestaan.”

“Volgens mij een melkfabriek,” opperde de buurvrouw. “Maar in een melkfabriek wordt toch geen gif gebruikt?”

“We gaan naar binnen,” kwam Biota tussenbeide, “want ik heb niet de hele avond de tijd. Fijne avond, mevrouw Gordèbbèkkè.”

“Fijne avond, kind,” zei de buurvrouw en ging weer naar binnen.

“Is het niet riskant om mij de achterbuurman te noemen. Het is ook haar achterbuurman.”

“Ze is bijna blind en nogal in de war,” antwoordde Biota. “De kans is groot dat ze het verschil niet gemerkt heeft tussen mij en de nieuwe.”

De sleutel paste nog. Ze gingen naar binnen. Keplers nieuwe vriendin heette Muada, tenminste, dat stond in het paspoort dat op de tafel lag. Zelf lag ze in de badkamer. Ze lag er precies hetzelfde bij als Biota een paar dagen eerder en het was Biota die haar vond. Zij zag de overeenkomst natuurlijk niet, maar ze zag het verschil wel: zij leefde, Muada was dood. Een ander verschil was, en om die reden zou de buurvrouw hen nooit met elkaar kunnen hebben verwisseld, dat Muada donker haar had en, vergeleken met Biota, een schriel postuur. Saariaho schrok, want ze leek erg veel op Parvati. Hij knielde naast haar neer en voelde haar huid. Ze was koud. Hij voelde haar armen. Die waren stijf. Hij bekeek het medicijnpotje in haar hand. Luminal. Het schuim rond haar lippen was opgedroogd en had enkel wat witte schilfers achtergelaten.

“Ze was al dood toen Kepler zoëven in huis was,” zei hij.

“Je hebt er verstand van.”

“Ik kijk veel televisie. Wat doen we nu?”

“Zo snel mogelijk weg hier.”

“De buurvrouw heeft je gezien.”

“Niemand zal haar als een betrouwbare getuige beschouwen.”

“Ik vraag me af of Kepler weet dat zijn vriendin dood in zijn badkamer ligt.”

“Hoe lang ligt ze hier al?”

“Zeker een paar uur. Je moet de politie bellen. Verzin een smoes dat je wat spullen kwam ophalen. Ze zullen weten dat jij er niet bij betrokken was.”

“Waarom zou ik erbij betrokken zijn? Ik zie haar nu voor het eerst. Tenminste, het is toch niet Parvati? Ze lijkt anders…”

“Nee, het is niet Parvati.”

“Bovendien heeft ze zelfmoord gepleegd.”

“Iemand kan haar een handje hebben geholpen.”

“Ik wil de politie niet bellen. Laten we snel gaan.”

“Er ligt hier een dode vrouw. Wij weten dat. Wij moeten dat melden.”

“Laat Kepler het doen. Het is zijn huis, zijn vriendin, zijn verantwoordelijkheid.”

Saariaho liet zich overhalen. Niet alleen omdat Biota zeer overtuigend kon zijn maar ook omdat hij zelf evenmin behoefte had om erbij betrokken te raken. Met zijn leefstijl was de politie niet zijn beste vriend. Toen ze het huis verlieten en naar de auto liepen probeerden ze een zo nonchalant mogelijke tred aan te houden om niet op te vallen bij buurtbewoners die toevallig uit het raam keken.

“Wat doen we nu?” vroeg Biota toen ze met de auto de buurt uitreden. Saariaho ontweek met moeite een fietser die zonder uit te kijken linksaf sloeg en antwoordde: “We moeten iets. Twee opties: we bellen Kepler of we bellen de politie. Allebei anoniem.”

“Kepler herkent mijn stem.”

“We kunnen zo’n apparaatje kopen waarmee je je stem vervormt. Hoe duur zullen die zijn?”

“Jij kunt toch bellen? Jou kent hij niet.”

Vanuit een telefooncel op het stationsplein belde Saariaho Kepler en sprak zijn antwoordapparaat in. Het enige dat hij zei was: “Ik weet dat in je badkamer een dode vrouw ligt.”

“Bellen we ook de politie?”

“Eerst eens kijken wat hij gaat doen als hij thuiskomt. Hoe laat is dat?”

“Over een uur.”

“Prima. Dan is het helemaal donker.”

Toen een half uur later Saariaho in zwarte kleren een verkenningstocht door de buurt maakte ontdekte hij dat het huis precies tegenover dat van Kepler leeg stond. Aan de wildgroei in de voortuin te zien stond het al een hele tijd leeg. Hij ging terug naar de auto, die weer een stukje verder geparkeerd stond maar nu in de tegengestelde richting dan die middag, en vroeg Biota naar het huis. Het huis bleek niet leeg te staan; de bewoner zat in de gevangenis wegens een poging tot een roofoverval op een tankstation waarbij een klant een hartaanval kreeg en overleed. Dood door schuld. Door de ontstane paniek omdat het slachtoffer op een rek viel dat daarbij kantelde en omviel vergat de overvaller de tas met het geroofde geld en de sloffen sigaretten mee te nemen. Toen hij een half uur later het inmiddels van politie en ambulancepersoneel vergeven tankstation weer binnenliep om te kijken of de tas nog voor het grijpen lag en indien niet argeloos een pakje sigaretten te kopen werd hij herkend hoewel hij de baseballcap en skibril weggegooid had, en ingerekend. Dat vertelde Biota hem terwijl ze via het pad dat aan de achterkant langs de huizen liep naar de lege woning slopen. Saariaho droeg de tas met de boodschappen die hij ’s middags had ingeslagen. De tuinpoort bleek niet op slot en de achterdeur gemakkelijk te forceren. Terwijl Saariaho bezig was met een spijker en een halve baksteen keek Biota naar de ramen vanwaaruit hun inbraakhandelingen mogelijk gezien konden worden. Overal waren de gordijnen dicht of de rolluiken naar beneden. Eenmaal binnen zochten ze het raam uit dat het beste zicht gaf op Keplers woning zonder dat ze zelf in de gaten liepen. Het was het slaapkamerraam recht boven de huiskamer. Daar installeerden ze zich. Ze plaatsten de twee stoelen die op de slaapkamer stonden voor het raam, zetten het nachtkastje ertussen met al het eten en drinken en de grote asbak die ze beneden op het dressoir vonden erop, gingen zitten en waanden zich in een Hitchcock-film.

“Hij kan nu elk moment thuiskomen,” zei Biota terwijl ze op haar horloge keek. Saariaho richtte de verrekijker op de voordeur.

“Kun je een shaggie draaien voor mij?”

Ze nam het pakje Javaanse Jongens van de tafel en begon een sigaret te draaien.

“Gezellig, hè?” zei ze tevreden.

“We hebben net een dode vrouw ontdekt.”

“O ja,” zei ze en trok een vies gezicht. Ze stak de sigaret aan, overhandigde die aan hem en zei terwijl ze naar hem toe boog: “Ik ben blij dat ik nog leef.”

Hij nam een trek en antwoordde: “Ik ook.”

“Zie ik daar beweging?”

“Iemand laat een hond uit.”

“Wat voor een hond?”

“Weet ik veel. Is dat belangrijk?”

“Ik heb in deze buurt gewoond. Is het Brundage met de collie of Quindlen met de briard of Krauseneck met de golden retriever?”

“Op deze afstand lijkt het meer op een mopshond.”

“Die is dan nieuw. Is er een man of vrouw bij?”

“Een vrouw, al wat ouder denk ik.”

“Dat moet mevrouw Innes zijn. Laat me eens kijken.”

Ze strekte haar hand uit naar de verrekijker maar Saariaho reageerde niet.

“Laat me kijken.”

“We zitten hier niet om de buurthondenpopulatie te inventariseren maar om een mogelijke moord te onderzoeken.”

“Spannend, hè?”

Saariaho knikte. Zijn aandacht werd echter onmiddellijk getrokken door een man die de straat infietste. Hij gaf de verrekijker aan Biota.

“Die op de fiets, is dat Kepler?”

Ze keek nauwelijks naar de man.

“Nee, die woont een straat verder. Hij heeft geen hond, maar hij loopt wel vaak door de straten in de buurt om bij mensen naar binnen te gluren.”

“Dat is ziek.”

“Misschien is hij wel eenzaam.”

“Ik was sarcastisch. Kijk wat wij aan het doen zijn.”

“Wij zijn een mogelijke moord aan het onderzoeken.”

Het werd weer rustig in de straat. De honden hadden allemaal hun laatste plas van de dag gedaan en een voor een gingen de lichten in de huizen uit.

“Ik snap het niet. Normaal is hij rond half elf weer thuis.”

“Misschien hebben de jongens iets te vieren. Of misschien vindt hij het niet fijn om thuis te komen bij een dode vrouw. Laten we nog een uur wachten en dan de politie bellen. Misschien doet de telefoon in dit huis het nog.”

“Als dat zo is kan ik de bowlingbaan bellen en vragen of hij nog daar is.”

“Dat zou argwaan bij hem kunnen wekken.”

“Dat klinkt wel als hem.”

“Wat is Kepler trouwens voor een man?”

“Hoe bedoel je?”

“Waarom voelde je je tot hem aangetrokken?”

“Hij heeft heel artistieke handen.”

“Is hij kunstenaar?”

“Nee. Hij is ambtenaar. Maar zijn handen zien eruit alsof hij er de mooiste beelden mee kan boetseren. Verfijnd maar op een bepaalde manier ook krachtig. Helaas heeft hij geen fantasie, dus hij heeft nooit iets gecreëerd behalve beleidsstukken.”

“Hoe lang ken je hem?”

“Een paar maanden. Hij zei dat hij een jaar geleden hier is komen wonen.”

“Waar komt hij vandaan?”

“Voordat hij hier kwam woonde hij in Gelderland, maar volgens mij komt hij oorspronkelijk uit Groningen. Of was het Den Haag? Hij deed er altijd een beetje geheimzinnig over.”

“Lang genoeg gewacht. Ik ga een telefoon zoeken en de politie bellen. Ruim jij onze spullen op?”

In de keuken hing een telefoon aan de muur maar die deed het niet. Toen Saariaho terug kwam in de slaapkamer was er niets gebeurd. Al het eten en drinken lag nog op het nachtkastje en Biota had de verrekijker gericht op Keplers voordeur. Ze zat zo geconcentreerd te kijken dat ze niet merkte dat Saariaho binnenkwam.

“Zie je iets?”

Ze schrok en stootte de lenzen tegen haar oogkassen.

“Au.”

“Is er iets gaande?”

“Ik dacht dat ik binnen in het donker iets zag bewegen, maar ik denk dat ik spoken zie. Deed de telefoon het?”

“Afgesloten.”

“Wat nu?”

“We gaan bellen vanuit een cel op het station.”

“Hebben we dat vandaag niet al eens gedaan?”

“Niet naar de politie.”

“Laten we het nog een poosje bekijken. We zijn hier nog maar net.”

“Dat is wel zo, maar volgens jou had hij nu thuis moeten zijn en hij is er niet. Intussen wordt dat lijk er niet frisser op.”

​

​

​

​

​

​

 

IV. De Tweede Stakeout

 

​

“Hoe lang heb je die auto nog?”

Met die vraag van Biota en Saariaho’s antwoord begon een trip door Nederland. Thuis pakte Saariaho wat kleren, zijn chequeboekje en een stapeltje cassettebandjes, Biota had niets en nam niets mee behalve een handtasje, en een half uur later zaten ze in de auto. Terwijl ze in een willekeurige richting reden (ze gingen noordwaarts over de provinciale weg omdat het verkeerslicht in die richting op groen stond) bekeek Biota de cassettes.

“Pik er eentje uit,” zei Saariaho, “want bij autorijden hoort muziek.”

“Had je niks anders kunnen pakken? Dit is allemaal ouwelullenmuziek.”

Hij griste de bovenste cassette van de stapel en stopte die in de speler. Terwijl de eerste klanken van Manassas klonken en Stephen Stills zong “Pick up your feet, you don’t have to pick up a gun” zei Saariaho: “Vrouwen en muziek.”

“Op lekkere house rijd je als vanzelf in een auto. Maar zie tegen wie ik het heb, iemand die nog nooit van cd’s heeft gehoord en nog altijd aanklooit met cassettebandjes.”

“Ik ben in alles old school en house is geen muziek maar een geluidsdrug.”

“Hierdoor ga ik me opeens heel erg hippie voelen. Heb je geen bloem die ik in mijn haar kan steken?”

Ze keek op de achterbank maar vond niets.

“Je kunt wel een joint draaien. In het handschoenvakje ligt een stuk kasjmir.”

“Lekker, zwarte stuff. Kunnen we gaan zweven op een zachte wolkendeken.”

Voordat ze begon aan het draaien van de joint trok ze haar kleren uit. Hoewel Saariaho haar al uitgebreid naakt had bewonderd en dat hele naakte lichaam inmiddels meermaals grondig had verkend kon hij haar ogen niet van haar bleke lijf afhouden en reed bijna de berm in.

“Trek je kleren aan, anders gebeuren ongelukken.”

“Houd jezelf maar onder controle.”

“Ik heb het niet over mezelf, maar over de anderen op de weg.”

Biota zag dat als een uitdaging. Ze draaide het raampje open en ging met haar bovenlijf buiten de auto hangen.

“Jammer dat je geen open dak hebt,” zei ze toen ze weer op haar stoel zat en het weggewaaide pakje shag zocht. Ze vond het op de achterbank. Volkomen tevreden met zichzelf begon ze eindelijk de joint te draaien. Toen ze hem had aangestoken, twee trekken had genomen en hem aan Saariaho gaf parkeerde hij de auto langs de weg bij een wegrestaurant. Ze gingen op het terras zitten en dronken water en cola. Ze keken naar de andere gasten, een gezinnetje op doorreis dat een toiletstop hield, een lokale lapzwans die de verstikkende saaiheid van zijn dorp aan de andere kant van de weg ontvlucht was en een vrachtwagenchauffeur verdwaald op weg naar Polen.

“We hoeven nergens heen en kunnen hier de hele middag blijven zitten,” zei Saariaho, bij wie elke motivatie om wat dan ook de rest van de dag te doen door de roes van de kasjmir verdwenen was, en nestelde zich nog wat dieper in de zachte kussens van de terrasstoel.

Biota trok haar knieën op en legde haar voeten op de rand van de stoel en wiebelde met haar tenen.

“Als we weer in de echt bewoonde wereld komen ga ik nagellak kopen. Blauwe denk ik. Wat denk jij?”

“Dat je ook een onderbroek moet kopen.”

“Lekker fris, zo’n windje dat door mijn haar waait.”

“De papa daar vindt dat ook.”

“Kijkt hij? Dan voorspel ik een orkaan in zijn broek,” lachte Biota en spreidde haar benen wat meer. “De moeder weet vanavond niet waar die plotseling passie van papa opeens vandaan komt.”

“Ik denk dat ze wel een idee heeft. Ze heeft je gezien en spreekt haar man nu streng toe.”

“Wedden dat nu die puberzoon van hen naar mij kijkt?”

De puberzoon was echter niet zo discreet. Hij stond op, liep quasi toevallig langs Biota en liet zijn sleutels vallen. Hij deed niet eens moeite zijn blikrichting te camoufleren.

“Wil je voelen?” vroeg Biota hem op een uitnodigende en vriendelijke toon. De jongen knikte gretig en stak al zijn hand uit naar Biota’s kruis toen zijn moeder hem met overslaande stem terugriep. Hij gehoorzaamde niet meteen. De toppen van zijn vingers hadden Biota’s schaamteloosheid bereikt voordat de moeder was opgestaan en hem aan zijn haren omhoogtrok.

“Dat is een hoer,” zei ze ferm, “die verspreiden ziektes.”

De vrachtwagenchauffeur bleef geconcentreerd de landkaart bestuderen en bleek tegen alle verwachting in niet nieuwsgierig naar wat het naar boven geschoven rokje van Biota openbaarde, de lapzwans daarentegen stond achter de moeder alsof het een rij was in een attractiepark. Hij kreeg van Biota echter een klap in het gezicht en droop af zonder een blik te hebben kunnen werpen op haar blondbehaarde heerlijkheid.

Een paar minuten later zaten ze weer in de auto en reden verder, benieuwd wat hun verder noordwaarts aan avontuur te wachten stond. Ze eindigden ’s avonds laat in een stad aan de rand van een park, waar ze de auto parkeerden en het centrum inliepen. Ze aten een pizza en dronken wijn. Daarna gingen ze voor de pizzeria op het stoepje zitten en rookten een joint. Ze zouden de rest van de avond op een naburig terrasje hebben doorgebracht en bier hebben gedronken om dronken en stoned in de auto de nacht door te brengen als niet iemand die ze kenden passeerde. Hij zag hen niet. Hij werd vergezeld door een mediterrane schoonheid.

“Daarom hebben we niets over zijn arrestatie gelezen in de krant,” zei Saariaho droog toen hij Kepler in het oog kreeg.

“Wat bedoel je?”

“Kijk, je ex met een nieuwe vriendin.”

Toen Biota Kepler zag lopen stond ze razendsnel op en zou als een pijl uit een boog op hem afgevlogen zijn als Saariaho haar niet bij de pols had gegrepen.

“Wat doe je? Je rukt bijna mijn arm uit de kom.”

“Ik doe niks. Jij bent degene die rukt.”

“Omdat ik hem wil vermoorden voordat hij ook die vrouw vermoordt.”

“We weten niet of hij de vrouw die wij hebben gevonden heeft vermoord.”

“Moeten we dan maar wachten totdat wij die vrouw daar, die zo deftig aan zijn arm loopt te paraderen met haar lange bruine benen en dikke tieten, ook dood op de badkamervloer vinden met een doosje luminal in haar hand?”

“We hebben toen de politie gebeld en hen gewezen dat er een vrouw dood in Keplers woning lag. Meer kunnen we niet doen.”

“Kijk dan, daar loopt hij gewoon. We kunnen wel meer doen. We kunnen voorkomen dat hij het weer doet. Sta op, we gaan hem achterna.”

Zonder veel enthousiasme sjokte Saariaho achter Biota aan. Hij keek niet eens uit naar Kepler maar hield zijn blik gericht op Biota’s kont, hoe de billen zich ten opzichte van elkaar bewogen terwijl ze liep, hoe haar heupen telkens het rokje een stukje oplichtten en zo het allerbovenste van haar benen zichtbaar maakten, en raakte bij elke stap die zij zette opgewondener. Totdat ze stopte en het rokje weer in de plooi viel.

“Daar lopen ze. Jij moet nu voorop gaan lopen en mij aan het zicht onttrekk… Heb je een stijve?”

“Moet je maar niet zo in je ultrakorte rokje lopen te heupwiegen.”

Ze grinnikte.

“Ik heb zin om je hier ter plekke te pijpen maar dan raken we hen kwijt. Sorry.”

“Daar is een telefooncel. We bellen de politie weer, zeggen dat Kepler hier gesignaleerd is en ondertussen kun jij je weet wel.”

“Ik wil weten door welke deur hij naar binnen gaat.”

Ze had het nog niet gezegd of Kepler en zijn dame stopten voor een huis. De dame rommelde wat in haar tasje en haalde er een bos sleutels uit. Ze gingen naar binnen. Saariaho en Biota keken om zich heen.

“We hebben heel erg veel mazzel,” glunderde Biota. “Er is een hotel recht tegenover het huis.”

“Ik heb niet de middelen om zo maar een hotel te nemen.”

“Maar het is een ideale plek. Dat kan geen toeval zijn. Kom, laten we in elk geval binnen kijken hoeveel een kamer kost.”

Ze was al binnen voordat Saariaho antwoord had kunnen geven. Hij vond haar bij de receptie. Het was een hotel dat afgaand op de mate van slijtage die zowel vloerbedekking, lambrisering als pleisterwerk vertoonden zelfs met een bijstandsuitkering te permitteren was, als tenminste voor de massaal aanwezige minuscule huisdieren geen toeslag berekend werd.

“Het kost maar vijftig gulden voor een tweepersoonskamer aan de voorkant, met het juiste uitzicht,” riep ze enthousiast. Op dat moment kwam een andere man vanuit het kantoor naar de receptie, die door de man achter de balie meteen aangesproken werd met ‘baas’. Op Biota’s gezicht was grote opwinding te lezen toen ze zich omdraaide en Saariaho toefluisterde: “Ik kan ervoor zorgen dat we zo lang als we willen hier kunnen blijven zonder maar een cent te hoeven betalen.”

Saariaho keek haar niet begrijpend aan. Uit haar binnenzak haalde ze een verfrommelde foto en liet die Saariaho zien. Biota stond er geheel gekleed op terwijl ze de penis van een naakte man in haar hand hield.

“Je zult me meer informatie moeten geven.”

“Die vent op de foto heeft me dronken gevoerd en me toen overgehaald een fotoserie te maken die later in zo’n pornoblaadje is verschenen. Dit is een van de foto’s. Ik heb ze allemaal, ergens op een veilige plek. Die vent is gelukkig getrouwd en wil beslist niet dat zijn vrouw deze foto’s ziet. Bovendien was ik toen nog minderjarig, dus ook andere partijen zullen er geïnteresseerd in zijn. Die vent is dezelfde als de vent die zojuist ‘baas’ werd genoemd. Dus met deze foto als onderpand gaan we een kamer betrekken met uitzicht op Keplers verblijfplaats.”

“Dat is toevallig.”

“Dat kun je wel zeggen.”

“Heb je die foto altijd bij je?”

“Je weet nooit wanneer die van pas gaat komen.”

“Nu.”

“Nu, dus.”

Ze draaide zich om en liep de op de baas af.

“Hallo, Brahe,” zei ze en overhandigde hem de foto. “Je kunt toch wel iets regelen voor mij en mijn vriend in dit prachtige hotel van jou?”

“Stella Nova?”

“Ik noem me tegenwoordig bij mijn echte naam, Biota. We willen de kamer recht boven de ingang. Tweede verdieping. Kunnen we gelijk intrekken of moet er nog eerst schoongemaakt worden?”

Overdonderd gaf Brahe de foto terug aan Biota. Zij zei: “Die mag je houden. Ik heb er nog meer.”

Een kwartier later namen ze hun intrek in de gewenste kamer. Toen de nog steeds verblufte en overblufte Brahe de deur achter hen dichttrok liet Biota zich op het bed vallen en zei met een zucht van voldoening: “Die aasgier is zojuist vegetariër geworden.”

“Je hebt hem gecastreerd,” zei Saariaho en hij lachte zenuwachtig.

“Maak je niet ongerust. Jouw ballen zijn veilig.”

Saariaho liep naar het raam en keek naar buiten. Hij ging alle ramen aan de overkant af om te zien of hij Kepler ergens zag. Hij opende de ramen maar liet de glasgordijnen dicht. Omdat het nauwelijks waaide bleven die netjes op hun plaats.

“De afstand is net groot genoeg. Je hoeft je niet druk te maken herkend te worden als hij je toevallig vanuit zijn raam ziet.”

 “Tenzij hij ook zo’n ding heeft,” antwoordde Biota en zette de verrekijker aan haar ogen.

“Zie je hem ergens?”

“Nee.”

Het was al donker toen ze in een van de huizen aan de overkant een teken van leven zagen. Ze hadden de mihoen die Saariaho bij de Chinees een stukje verder in de straat had gehaald net op toen precies tegenover hen licht aanging. Het duurde toen nog minstens een kwartier voordat ze een gestalte in de ruimte konden ontwaren. Als een schaduw tegen de muur bewoog hij zich van de ene naar de andere kant en terug en verdween. Het licht ging uit.

“Was dat Kepler?”

“Of zijn rondborstige vriendin. Of een bejaarde vrouw met steunkousen.”

Hij keek naar de turende Biota en verbaasde zich over wat hem het laatste paar dagen was overkomen. Hoe zijn leven een wending leek te nemen die hij nooit had kunnen voorspellen. Daadwerkelijk had genomen, want hij kon zich niet voorstellen terug te vallen op zijn oude leven en zijn oude vrienden. Het gevolg van een totaal impulsieve daad die op zijn beurt het gevolg was geweest van een totaal krankzinnige gedachte. Hier zat hij, met dat vreemde maar mooie en verrassend aardige meisje dat uit een universum parallel aan het zijne leek te zijn weggelopen maar hem toch leuk vond.

“Dat huis waar ik je vond, van wie is dat?”

“Waarom denk je dat het niet mijn huis was?”

“Omdat je eerst aanbelde en wachtte voordat je met de sleutel de deur openmaakte.”

“Ik woon in een dorp vijfentwintig kilometer verder en dat is lastig als je studeert en de busreis twee uur duurt omdat hij bij elke dikke boom onderweg stopt. Dus kan ik als het nodig is terecht bij een klasgenoot totdat ik een eigen kamer heb gevonden.”

“Wat studeer je?”

“Tuinarchitectuur.”

“Bijzonder.”

“Niet zo. Mijn moeder is tuinarchitect. Het is me dus met de paplepel ingegoten.”

“Ik had niet verwacht dat je iemand was die braaf het door ouders uitgestippelde pad volgt.”

“Ik ook niet. Maar het biedt me iets om me aan vast te klampen. Ik ben niet erg stabiel, krijg sinds ik twaalf ben af en toe een psychose. De dokter zegt dat ik schizofreen ben.”

Ze strekte haar armen.

“Die littekens waren me al opgevallen.”

“Met iets scherps in mijn armen krassen is al jaren een grote liefhebberij van mij.”

“Waarom doe je dat?”

“Weet ik niet. Ik kan me er nooit iets van herinneren.”

“Ik denk niet dat je schizofreen bent.”

“Wat weet jij ervan?”

“Niets.”

“Waarom zeg je dat dan?”

Saariaho zweeg. Hij had iets geruststellends willen zeggen maar wist op het moment dat hij het zei dat het dom en nietszeggend was en nu schaamde hij zich.

“Ik denk zelf ook niet dat ik schizofreen ben. Soms denk ik dat ik juist psychoses krijg door de medicijnen die de psychiater me voorschrijft. Ik moet bij die man weg. Een meisje van elf krankzinnig verklaren en nooit een second opinion gevraagd. Dat dat mag. Maar ja, dorpsdokters, hè.”

Ze nam haar handtas van de tafel en haalde er een doosje met medicijn uit. Ze stond op en ging naar het toilet, waar ze de pillen in de pot gooide en doorspoelde.

“Bye bye, cisordinol.”

“Loop je nu niet een grotere kans om een psychose te krijgen?”

“Nee, jôh, integendeel. Bovendien word ik als ik deze niet meer slik een stuk levendiger en slanker. En ik ga veel minder harkerig bewegen.”

“Ik vind je anders al behoorlijk levendig. En slank genoeg. En het is me niet opgevallen dat je harkerig beweegt.”

“Dat komt omdat ik die pillen al maanden niet meer slik. Dat weggooien deed ik gewoon vanwege het dramatisch effect.”

“Dat je je voorgeschreven medicijnen niet meer slikt staat verder helemaal los van je zelfmoordpoging?”

“Ja, natuurlijk. Dat komt door die hufter die nu aan de overkant het tweede meisje sinds mij neukt, terwijl we pas vier dagen uit elkaar zijn. Zoiets is slecht voor je zelfbeeld, geloof me.”

“Dat zal wel, maar proberen je eigen leven te nemen voor een hufter die het niet waard is zich zelfs maar in de nabije omgeving van jou op te houden is gewoon dom.”

“Hoe kun je zoiets beweren over iemand die je helemaal niet kent? Maar toch, dank je.”

“Asjeblieft. Ik weet wel een beetje van hem, ik heb immers zijn brief gelezen. Het is de brief van een koele narcist.”

“Het was een impuls.”

“Grappig. Jij probeert in een impuls zelfmoord te plegen terwijl ik je in een impuls ben gevolgd en je vind.”

“Impulsen brengen je op de gekste plekken. Zoals dit hotel.”

“Hoe kwam je aan die luminal?”

“Van Kepler gekregen voor als ik me opgefokt voelde.”

“Hoe kwam hij eraan?”

“Weet ik veel. Gekocht.”

“Dat krijg je alleen maar op recept.”

“Misschien heeft hij het voorgeschreven gekregen maar zelf nooit gebruikt en opgespaard.”

“Ik blijf het vreemd vinden. Gebruikt hij drugs?”

“Soms een snuif coke. Op zon- en feestdagen.”

“Dan denk ik dat hij die luminal van zijn dealer heeft gekregen.”

“Ik ken zijn dealer. Heeft een vreemde naam, van een engel of zo, en gebruikt zelf meer dan hij verkoopt. Verward type.”

“Ik heb ook vaak met dergelijke types te maken. Wat heet, veel van mijn vrienden zijn zo. Jij weet dat want je hebt ze meegemaakt.”

Ze zwegen en keken naar de overkant, waar helemaal niets gebeurde.

“Ik blijf hier niet zitten wachten terwijl op hetzelfde moment die vrouw in de badkamer ligt dood te gaan of totdat iemand weer ergens het licht aan maakt en we vervolgens naar silhouetten tegen een muur kijken. Dit is de Grot van Plato niet.”

“Het was jouw idee.”

“Ja, ik weet het, zeg het maar, ik ben wispelturig. Maar jij bent saai. Sta op, steek de straat over en verzin wat om Kepler uit de tent te lokken.”

“Ik kan gewoon aanbellen en zeggen dat ik luminal in de aanbieding heb.”

“Dat is al wat. Maar je kunt beter. Verzin nog iets.”

Saariaho stond op, pakte de staande lamp, zette die voor het raam en richtte de lichtstraal naar binnen. Biota hield ter bescherming tegen de 100 Watt haar hand voor de ogen.

“Wat doe je?”

“Ik genereer wat aandacht van de overkant. Ik kijk vanuit het andere raam of iemand geïnteresseerd is in wat je ook maar van plan bent te gaan doen.”

“Je meent toch niet dat ik hier voor het open raam in het volle licht een striptease ga uitvoeren?”

“Dat laat ik aan jouw fantasie over.”

“Als het erom gaat dat Kepler zich blootgeeft, figuurlijk bedoel ik, dan hoef ik niets te doen behalve herkenbaar te zijn. Maar wilden we dat juist niet voorkomen?”

“Het is ofwel geduldig en anoniem afwachten totdat hij zich laat zien ofwel hem in het volle licht uit de tent lokken.”

“Doe dat licht uit.”

KNAL!

“Zo bedoelde ik dat ook weer niet. Wat deed je?”

“Zouden de stoppen zijn doorgeslagen?”

“Het lampje bij het bed doet het nog.”

KNAL!

“Ga liggen!!!”

“Wat?”

“Er wordt geschoten. Ga liggen.”

“Schiet iemand op ons?”

“Ik ben nog nooit eerder beschoten, dus zeker weten doe ik het niet, maar het lijkt er verdacht veel op.”

“Wat doen we nu? Blijven we hier plat op de grond liggen?”

“We kruipen naar de deur en maken dat we hier wegkomen.”

Er klonk geen derde knal, waar Biota moeite mee had want voor haar moest alles in drieën. Daarom sloeg ze toen ze op de gang stonden met een enorme klap de deur dicht. Saariaho schrok en keek haar boos aan maar voordat hij iets kon zeggen was Brahe de trap opgestormd en riep woedend uit: “Wat hebben jullie gedaan?”

“We zijn de slachtoffers,” zei Biota, “want wij zijn vanaf de overkant van de straat beschoten.”

“Beschoten? Door wie?”

“Geen idee. Vanuit het huis aan de overkant.”

Terwijl Brahi vanaf de receptie de politie belde slopen Saariaho en Biota naar buiten om de overkant in de gaten te houden. Niemand ging. Niemand kwam. Niemand schoot. Totdat na enkele minuten een zwarte Opel Manta op volle snelheid uit de volgende zijstraat kwam rijden en rechtsaf sloeg.

“Dat is Kepler,” zei Biota. Saariahoo stond met de handen in zijn zij de auto na te kijken.

“Onze auto staat te ver weg om hem te achtervolgen.”

“Gaan we het huis in?”

“Nee, dat laten we aan de politie over.”

“Ik wil weten hoe het met de vrouw is.”

“Ik wil niet door de politie ondervraagd worden.”

“Ik zal Brahe duidelijk maken dat hij ons nooit gezien heeft.”

“Je moet hem wel erg stevig bij de ballen hebben om gedaan te krijgen dat hij tegen de politie niet naar ons wijst.”

“Je zei zelf dat ik hem gecastreerd heb, dus hij heeft geen ballen.”

“Hebben we nog spullen op de kamer liggen?”

“Ik niet. Alleen wat eten en drinken.”

Biota had net haar praatje met Brahe beëindigd toen de politie arriveerde. Ze bleef naast hem staan, tussen de uit hun kamers tevoorschijn gekomen hotelgasten en publiek dat ondanks het namiddernachtelijke uur op de consternatie was afgekomen. Ook Saariaho voegde zich bij het groepje. Twee agenten gingen het hotel binnen, de rest benaderde voorzichtig en met getrokken wapens het huis aan de overkant, forceerde de deur en ging naar binnen.

“Wat heeft Brahe tegen de politie gezegd?”

“Ik heb hem ingefluisterd dat hij moest zeggen dat hij een zwarte Opel Manta heeft zien wegrijden. Hij luistert goed naar mij.”

“Hoe gaat hij verklaren dat er wel degelijk iemand verbleef op die lege kamer?”

“Dat laat ik aan zijn fantasie over. Ik zou zelf zeggen dat door onderbezetting de kamer nog niet schoongemaakt was en de troep was achtergelaten door de laatste gasten. Of dat een lege kamer vaak gebruikt werd door personeel om zich even terug te trekken.”

“Dat leidt tot dwaalsporen die niet in de richting van Kepler wijzen. We willen toch dat die man gepakt wordt?”

De agenten kwamen uit het huis aan de overkant en voegden zich bij de agenten in het hotel, die inmiddels hun onderzoek hadden afgesloten en bij de receptie met Brahe stonden te praten. Een agent met een grote grijze snor die uit een Engelse politieserie die zich naast de set van Coronation Street afspeelt leek te zijn weggelopen nam het woord en richtte zich op de verzameling hotelgasten en nieuwsgierigen: “Vals alarm, mensen. U kunt weer rustig gaan slapen. De vermeende geweerschoten bleken door kortsluiting geëxplodeerde gloeilampen te zijn. Niets aan de hand dus.”

Aan de overkant was volgens het verslag ook niets aan de hand geweest. De politie had slechts door hard kloppen op hun deur luidruchtig uit hun slaap gerukte mensen aangetroffen. Geen dode mediterrane schoonheid met een doosje luminal in de hand. Helemaal geen mediterrane schoonheid. Toen de politie weg was verontschuldigde Saariaho zich bij Brahe en bedankte hem voor de discretie. Saariaho was niet eens ironisch. Biota was intussen niet te genieten en zat somber voor zich uit te staren op het stoeprandje. Saariaho ging naast haar zitten en legde zijn arm om haar schouders, wilde haar tegen zich aandrukken maar Biota verzette zich tegen aanraking. Zo luchtig als mogelijk zei Saariaho: “Dat is het einde van ons privédetective-avontuur.”

“We hebben nog steeds een dode vrouw om wie zich niemand bekommert,” mompelde Biota.

“Dat en al het andere laten we verder over aan de politie.”

“En wat dan met die auto die wegscheurde? Stel dat dat Kepler was die die vrouw ontvoerde, of dood in de kofferbak heeft meegenomen. Stel dat hij haar nu ergens langs de autoweg dumpt. Of stel dat hij nog niet heeft toegeslagen maar dat een van de komende dagen gaat doen.”

“Ook dat is verder een zaak voor de politie.”

“Maar wij kennen verbanden die zij niet kunnen leggen.”

“Je moet hen niet onderschatten.”

“Ze weten niets van mij, bijvoorbeeld.”

“Dat klopt, maar uiteindelijk is er met jou niets gebeurd. Er is altijd nog die dode vrouw in het huis van Kepler. Als hij er iets mee te maken heeft komt de politie er wel achter.”

“Je hebt voor een drugs gebruikende hippie wel erg veel vertrouwen in de autoriteiten.”

“Jij denkt dat Kepler een narcist is die vrouwen in serie vermoordt. Ik denk dat ik niet ben opgewassen tegen zo een psychopaat.”

Ze bleef mokken totdat op een gegeven moment Saariaho zei dat hij wilde gaan.

“Ik blijf hier,” mopperde Biota.

“Kom mee naar zee. Daar gaan we lekker uitwaaien. Het gaat een mooie hete dag worden.”

“Ik houd van de zee,” mopperde Biota.

“Kom dan mee. Als we nu gaan komen we als het licht wordt aan en dan gaan we in de duinen slapen.”

“Ik houd van in de duinen slapen,” zei Biota al wat minder mopperig.

“Kom dan, sta op, dan gaan we naar Scheveningen.”

“Maar vanavond wil ik weer hier zijn.”

“Ik ga Brahe zeggen dat we de kamer aanhouden.”

“Nee, laat mij dat doen. Mijn verstandhouding met hem is duidelijker.”

“Meer balgericht.”

​

 

V. De Laatste Stuiptrekking Van Zijn

Uitvretersbestaan

 

 

Toen ze een dag later terugkwamen was de geëxplodeerde lamp vervangen. Saariaho en Biota namen meteen samen een douche om het plakkerige zeewater en het fijne zand van zich af te spoelen en namen daarna weer de vertrouwde plek voor het raam in. Hoewel al laat in de avond was het nog steeds zwoel weer.

“Dat was een leuk dagje naar het strand,” zei Biota.

“Ondanks die paniekaanval?”

“Ach, soms raak ik even gedesoriënteerd,” wuifde Biota Saariaho’s bezorgdheid weg, “en die man in zijn muil pissen maakte het weer helemaal goed.”

Saariaho grinnikte.

“Je hebt geen enkel schaamtegevoel.”

“Ik zie die man nooit meer, dus waar zou ik me voor schamen? Ik heb hem een levenslange herinnering gegeven. Kan hij tot aan zijn pensioen in de kroeg aan zijn vrienden vertellen dat hij aan plasseks heeft gedaan met een bloedmooie wildvreemde blondine. Werkt enorm statusverhogend.”

“Ik voel me nog steeds geil,” ging ze verder en legde Saariaho’s rechterhand op haar onderbuik, “in elk geval te geil om nu een hele nacht naar de donkere levenloze ramen aan de overkant van de straat te turen.”

“Wil je voorkomen dat Kepler opnieuw een moord pleegt? Verleg dan je aandacht van je kut naar het raam waar nu licht aangaat.”

“Hoe kan ik dat als jouw vingers door de enige krullen die ik heb woelen?”

Saariaho haalde zijn hand weg en pakte de verrekijker van het tafeltje naast hem.

“Dat is de mediterrane schoonheid van Kepler.”

“Ze leeft dus nog. Kun je zien welk appartement het precies is?”

“Hoezo? Wil je haar een bezoekje brengen?”

“Jij. Want mij kent hij, jou niet.”

“Tweede verdieping links van de voordeur, daar moet uit te komen zijn.”

“Ga!”

Saariaho trok kleren aan en verdween zonder verder iets te zeggen. Biota pakte de verrekijker en keek naar een vrouw die ze nog nooit van dichtbij gezien had, die ze nog nooit had horen praten, van wie ze niet wist of ze Griekse of Egyptische tenen had, en die nu de was stond op te hangen. Ze gebruikte ouderwetse houten knijpers. Ze had haar lange nagels donkerrood gelakt. Ze droeg een mouwloos wit shirtje en had haar oksels geschoren. Dat moet ik ook eens proberen, dacht Biota en trok met haar vingertoppen aan haar spaarzame blonde okselhaar. De vrouw keek naar de deur richting gang. daar ging het licht aan en een man liep door de gang naar de voordeur en deed die open; de vrouw sloot de deur die van de kamer waarin zij zich bevond naar de gang leidde en maakte het licht uit. Einde voorstelling, dacht Biota.

“Ga je bij haar ook luminal gebruiken?” kwam Saariaho meteen ter zake. Op weg erheen had hij overwogen welke tactiek te gebruiken. Was hij de nieuwe buur zonder suiker? Was hij het jongere broertje van een oude schoolvriend die hem op straat had herkend? Verkocht hij encyclopedieën? Was hij een Jehova’s Getuige? Toen hij aanbelde had hij alle opties die hij had verzonnen alweer verworpen en bleef er maar eentje over: met de deur in huis vallen en hopen dat Kepler overdonderd door de directheid en door het besef dat iemand hem doorhad zichzelf zou blootgeven. Later, terug in de hotelkamer, wist hij niet of dat was gelukt. Want hoewel Saariaho toen officieel nog geen privédetective was kan vastgesteld worden dat op dat moment hij zijn eerste klap in functie ontving. Vele zouden naarmate zijn carrière vorderde volgen.

Omdat de deur dicht was kon Biota niet zien wat er gebeurde. Ze zag de deur heel even opengaan, de vrouw naar buiten glippen en toen heel lang niets. Totdat Saariaho met een bloedneus de hotelkamer binnenkwam. Hij was te groggy om zelf de conclusie te trekken maar voor Biota stond het vast: Kepler is een gevaarlijke psychopaat en de mediterrane schoonheid met de geschoren oksels in gevaar. Ze depte met een vochtig washandje het bloed van Saariaho’s gezicht, constateerde dat de neus niet gebroken was en trok wat kleren aan. Nu was het haar beurt! Beneden aan de receptie vroeg ze naar Brahi, die toen met een gezicht waarop tegelijk ergernis en berusting was te lezen tevoorschijn kwam, eiste van hem het wapen waarvan ze vermoedde dat die voor noodgevallen bij alle hotels binnen handbereik gehouden werd, kreeg na enkele zwakke tegenwerpingen een honkbalknuppel overhandigd en stormde naar buiten.

De voordeur stond open. Met de honkbalknuppel in de aanslag om uit te halen liep ze voorzichtig naar binnen. De mediterrane schoonheid had niet alleen haar oksels geschoren maar ook haar schaamstreek. Dat was het eerst wat Biota zag want ze lag met haar voeten richting deur. Daarna zag ze het potje luminal dat ze in haar hand geklemd had. Het voorhoofd van de vrouw voelde echter nog warm en ze opende meteen haar ogen en keek glazig naar die onbekende blonde vrouw die over haar heen stond gebogen. Biota hielp haar overeind en hield haar gezicht boven de toiletpot toen ze een vinger in de mond van de vrouw stak. Nadat ze haar hele maaginhoud had uitgekotst hielp Biota haar overeind.

“Nu moeten we gaan bewegen, de circulatie weer op gang brengen. Kun je dat?”

De vrouw knikte.

“Wie ben jij?” vroeg ze met schorre stem.

“Ik ben je voorgangster.”

Biota ondersteunde haar toen ze een paar rondjes door het huis liepen maar nadat ze drie keer de passpiegel in de slaapkamer gepasseerd hadden maakte de vrouw zich los en liep naar de voordeur.

“Ik heb frisse lucht nodig.”

“Wil je dan niet eerst iets aantrekken, of ben je net als ik?”

De vrouw keek naar beneden, merkte haar ontblote onderlichaam op en begon te lachen.

“Misschien ben ik wel net als jij, maar ik wil toch iets aantrekken.”

“Goed plan, we willen niet te veel aandacht trekken, vooral niet van degene die denkt dat we allebei dood zijn.”

“Zullen we niet over hem praten?”

“Je snapt toch wel dat we zullen moeten, nu of straks.”

Ze knikte.

Terwijl ze de straat op en af liepen, traag, gearmd, voorzichtig, vertelde de vrouw dat ze Cepheïda heette, vijf jaar in dit appartement woonde en afgestudeerd was met een scriptie over het astronomisch wereldbeeld van Averroes. Een maand geleden (dus, berekende Biota, toen zij nog met Kepler was), had ze via de universiteit contact gekregen met een collega die ze niet kende en die haar scriptie met haar wilde bespreken. Omdat haar vakgebied uiterst klein was en iedereen van die hele wereld iedereen van die hele wereld kende had het haar verbaasd dat ze deze Kepler niet kende. Nieuwsgierig geworden sprak ze met hem af maar ze waren nooit toegekomen aan het beoogde onderwerp van gesprek omdat hun ontmoeting vanaf het begin een persoonlijk karakter had en intiemer en intiemer werd en hij telkens toen ze hem later, nadat ze elkaars lichaam al uitgebreid verkend hadden, vroeg wat hij met haar wilde bespreken over Averroes handig van onderwerp veranderde.

“Ik heb totaal niet zien aankomen dat hij me wilde vergiftigen,” besloot Cepheïda haar relaas over Kepler, “want hij was lief en zorgzaam. Tot eerder vanavond. Hij keek naar buiten, mompelde verbaasd iets in de trant van ‘Ze is er nog. Dat kan niet’ en bood me een glas wijn aan. Daarna kan ik me niets herinneren. En nu wil ik een glas wijn dat ik me zal herinneren.”

“Dan gaan we naar mijn hotelkamer. Daar is wijn en hij die voor mij is wat ik ben voor jou.”

Saariaho lag op de stoel die voor het raam stond te slapen met een korst opgedroogd bloed in zijn snor en een half opgebrande joint tussen zijn vingers.

“Ziet hij er niet aandoenlijk uit?” zei Biota vertederd alsof ze het over haar hondje had.

“Ik kan me hem niet zo goed voorstellen als redder.”

“Hij is in zekere zin ook jouw redder. Doordat hij bij jou aan de deur kwam en Kepler met zijn misdaden confronteerde raakte Kepler in paniek en maakte hij een fout. Als hij zich onbespied had gewaand had hij de tijd genomen en misschien wel toegekeken terwijl jij dood ging en hadden wij hier gezeten en niets in de gaten gehad.”

“Heeft hij dat bij jou ook gedaan?”

“Nee. Ik was alleen. Hij had me al verlaten, met achterlating van de luminal.”

“Het hoort dus blijkbaar niet bij zijn werkwijze om toe te kijken.”

“Wat zou hem bezielen?”

“Geen idee.”

Ze lieten Saariaho in de stoel slapen en gingen op bed liggen met een fles wijn en de laatste kruimel kasjmir. Biota praatte over de concepten die ze in haar hoofd had van ooit aan te leggen tuinen, met doorkijkjes, kronkelpaadjes door dichtbegroeide bosjes en verraderlijke moerasjes, zodat elke wandeling door zo’n tuin, die natuurlijk hoorde bij een gigantische villa of, beter nog, bij een kasteeltje, een avontuur werd; het was volkomen onbekend terrein voor Cepheïda, zoals de Arabische filosofie rond het jaar 1000 waar Cepheïda vervolgens een boom over opzette voor Biota onontgonnen terrein was. Nadat ze ook nog even gespeculeerd hadden over waar Kepler zich nu zou ophouden (ze hadden beiden geen idee) nestelden ze zich tegen elkaar om te gaan slapen, maar toen even later Saariaho uit zijn roes ontwaakte zag hij op bed alleen Biota liggen. Hij snapte niet hoe hij op zo’n spannend moment in slaap had kunnen vallen en maakte Biota wakker om haar relaas van de avond te horen.

“Waar is Cepheïda?” was het eerste wat ze vroeg.

“Wie is Cepheïda?”

“De mediterrane schoonheid. Ik heb haar gered.”

Op dat moment werd hard op de deur geklopt.

“Dat zal ze zijn,” zei Biota en stond op om de deur te openen. Het was niet Cepheïda. Het was de politie. Ze waren met veel, ze waren zwaar bewapend en ze keken zeer ernstig. Ze duwden Biota opzij en hielden minstens drie pistolen gericht op Saariaho’s borst.

“Saariaho?” vroeg de agent met het grootste wapen bars.

Saariaho knikte.

“U bent gearresteerd onder verdenking van moord.”

“Moord? Op wie?”

“Muada.”

“Wie?” riep Biota uit.

“Mevrouw, u moet zich even nergens mee bemoeien.”

“De vrouw die op Parvati lijkt.”

De arresterende agent ging tussen hen beiden instaan en zei: “Alles wat u zegt kan en zal tegen u gebruikt worden.”

“Ik ben onschuldig, dus niets kan tegen me gebruikt worden,” antwoordde Saariaho laconiek.

“We hebben uw vingerafdrukken in het huis gevonden en in het huis er tegenover.”

De agent gaf zijn mannen de opdracht om de hotelkamer te doorzoeken. Ze kwamen al snel met een doosje luminal.

“Bewijsmateriaal.”

“Dat is van mij,” zei Biota.

“Dus u bent zijn volgende slachtoffer. We zijn net op tijd.”

“Nee, agent, dat ziet u verkeerd. Hij…”

“Ik had u gezegd de mond te houden,” blafte de agent.

“Maar…”

“Nog één woord en u wordt ook gearresteerd.”

“Rustig, Biota. Ik heb er niets aan als jij ook wordt gearresteerd. Ga dadelijk naar het bureau en leg een verklaring af. Het is immers een misverstand en dat kan opgelost worden als de feiten op een rijtje gezet worden.”

“Je wordt erin geluisd, Saariaho.”

“Ik denk ook dat Kepler hierachter zit.”

De agent was aardig genoeg om zijn belofte Biota bij ook maar één woord nog te arresteren niet na te komen, maar niet zo aardig om hun relaas waaruit zou blijken dat Saariaho ten onrechte gearresteerd was aan te horen. De luminal werd meegenomen als bewijsmateriaal en Saariaho als moordverdachte, maar Biota en Saariaho werd een moment alleen toegestaan.

“Maak je niet ongerust,” herhaalde Saariaho, deze keer niet met die ferme overtuiging in zijn stem als toen de agenten hem konden horen maar troostend. Biota knikte.

“Kom me niet opzoeken zolang ik vastzit. Laten we afspreken dat we elkaar zien zodra ik weer vrijkom. Op een speciale plek. Morgen is het vrijdag. Dus laten we afspreken op vrijdag om 11 uur in het parkje tegenover jouw huis, op het bankje naast de beuk. Morgen en volgende week enzovoorts, totdat ik weer een vrij man ben.”

Biota knikte.

“Morgen, dus.”

“Morgen, ja.”

Bang om alsnog opgepakt te worden als ze het politiebureau betrad ging Biota er niet heen om een verklaring af te leggen maar schreef alles wat ze wist op, stopte de brief in een envelop en vroeg Brahe om deze op het bureau af te geven. Brahe was het echter zat om slaafs orders van Biota op te volgen en gooide de brief een straat verder in een afvalbak. Dus bleef Saariaho in de gevangenis en werd zelfs formeel in staat van beschuldiging gesteld. De eerste zittingsdag van het luminalseriemoordenaarsproces was al vastgesteld toen een nieuwe moord identiek aan die waarvan Saariaho verdacht werd gepleegd werd. De politie verdacht eerst dat Biota deze begaan had in een poging om zo Saariaho vrij te pleiten (en ook Saariaho ontkwam toen hij het hoorde niet aan deze gedachte), maar Biota was inmiddels opgenomen in psychiatrische inrichting Sint Willibrord om te herstellen van een psychose.

Toen alsnog Biota’s brief opdook, die door een zwerver op zoek naar weggegooid voedsel in de afvalbak gevonden was en eruit gevist met de bedoeling deze aan de op de envelop vermelde autoriteiten te overhandigen omdat hij meende dat een brief geadresseerd aan de officier van justitie wel eens belangrijk kon zijn en een eventueel vindersloon hem uit de penarie zou kunnen helpen, maar vervolgens vergeten werd omdat hij afgeleid werd door een medezwerver die een complete maaltijd van de afhaalchinees inclusief kroepoek en sambal gevonden had, toen deze brief dus alsnog opdook nadat de zwerver dood op straat gevonden werd met ergens onderin een van de talloze plastic tassen die naast hem lagen de intussen nogal verfrommelde brief, en alsnog aan justitie overhandigd werd ging het balletje in een andere richting rollen. Omdat de openbare aanklager een intelligente man was en de verschillende puzzelstukjes, zijnde Saariaho’s verklaringen, Biota’s brief en een nieuwe luminalmoord identiek aan de vorige, passend in elkaar schoof waardoor een beeld gepresenteerd werd van een onterecht in staat van beschuldiging gestelde verdachte, kwam Saariaho ogenblikkelijk vrij.

Het eerste wat hij deed was naar de woning gaan waar hij Biota gevonden had, hoewel hij wist dat ze opgenomen was. Haar huisgenote had haar echter niet meer gezien sinds de zelfmoordpoging. Hij ging op de afgesproken plek in het park zitten, hoewel het geen vrijdag was, en bleef daar een poos. Genoot van de frisse lucht, koesterde de warmte van de najaarszon op zijn gezicht en armen, luisterde naar de geluiden, wat maar één ding kon betekenen: hij was vrij! Hij overwoog wat hij zou gaan doen. Hij kon Kepler opsporen, de man die het valse spoor dat naar hem leidde had uitgezet, misschien zelfs de politie gebeld en direct zijn naam had genoemd, en wraak nemen. Na er even over nagedacht te hebben wees hij het af, hij had helemaal geen zin meer in dergelijke avonturen. Zeker niet zonder Biota. Bovendien had hij in zijn verklaringen tegenover de politie telkens gewezen naar Kepler. Het was hun taak nu. Na een uur stond hij op en ging naar huis. Hij zou zijn oude leventje weer gaan oppakken. Hij zou weliswaar Biota gaan opzoeken in Sint Willibrord, maar voor de rest wilde hij gewoon verder gaan met zijn vertrouwde bezigheden van blowen, zuipen, muziek luisteren en neuken. Met Parvati het record op Who Do You Love? verbeteren. Waarom zou iemand naar nog andere dingen verlangen?

Thuis wachtte hem een verrassing. Al zijn vroegere vrienden waren er en hadden een feest georganiseerd ter ere van zijn vrijlating. Alles waar hij naar verlangde en wat hij in het huis van bewaring had moeten missen was in ruime mate aanwezig. Alleen Parvati was er niet. Compulsief Indiareiziger Koos die zich inmiddels Shivakoosy was gaan noemen vertelde hem dat Parvati na haar confrontatie met Biota in een crisis was beland en aansluiting had gezocht bij een therapeutische sekte. Ironisch genoeg dezelfde sekte waar later Biota in zou belanden, waardoor hij ook definitief het contact met haar verloor, maar laten we niet vooruit lopen op de realiteit van het moment. En die was dat hij Biota regelmatig bezocht in de inrichting, haar klaagzangen over het personeel en hun nonbehandelingen aanhoorde, lijdzaam moest toezien hoe ze in een zombie veranderde door de nieuwe medicijnen die ze kreeg nadat de artsen een nieuwe diagnose gesteld hadden en ze van schizofreen via borderliner nu als manisch-depressief te boek stond. Maar de realiteit van het moment was vooraleerst het feestje. Aangespoord door Shivakoosy hadden zijn vrienden midden in de huiskamer een grote berg zand gedeponeerd en gemengd met water en door de zegening van een met Shivakoosy uit India meegekomen sadhu tot heilige modder verklaard. Iedereen wreef zich helemaal in met de modder, rookte chillums met kasjmir en dronk met wodka aangemaakte aam ka panna, Indiase mangolimonade. Mühlegg was er ook en haar viel de eer te beurt om Saariaho’s eerste postbajesneukertje te zijn. Zijn attente vrienden zetten meteen Message From The Country van The Move op. Zo beroerd waren ze dus helemaal niet. Het feest ging door totdat iedereen out was gegaan. De aanblik van her en der verspreid door het huis uitgetelde naakte mensen deed komisch aan maar er was niemand die het zag. De uitgetelde naakte mensen in de voortuin werden ’s ochtends wel gezien door de krantenbezorger, door buren die naar het werk gingen, door de melkboer en door de postbode, maar van hen vond niemand het komisch.

Toen Saariaho laat in de middag wakker werd stopte onder toeziend oog van Mühlegg een hem onbekend blondje zijn erectie vakkundig tussen haar benen. Ze was zo nat dat het haar moeite kostte hem binnen in zich te houden. Dit is het ware leven, dacht Saariaho toen vervolgens Mühlegg met haar roodharige kutje op zijn gezicht ging zitten, en kwam tot de conclusie dat hij gek was geweest om dit leven achter zich te laten vanwege een behoorlijk gestoord meisje, en kwam klaar. Het feesten ging nog dagen door want het blondje, dat Safka heette, bleek veel plezier te beleven aan eten koken voor grote groepen mensen. Behalve de sadhu, die niet at en alleen maar blowde, aan één stuk door, legde iedereen wat geld bij en ging Safka vervolgens samen met Schekeryk, de enige van het feestgezelschap met een auto, naar de natuurvoedingswinkel om macrobiotische spullen te kopen voor een maaltijd die het mogelijk maakte het feest nog lang te laten duren. Rijst, noten, zeewier, miso, umeboshi’s en adukibonen. Het deerde fanatiek vleeseter Saariaho niet dat hij aldus teruggeworpen werd op zijn vroegere vegetarische levensstijl zolang hij naar de bijzonder welgevormde kont van Safka kon kijken terwijl zij groente stond te snijden, noten stond te hakken, met een vijzel sesam stond te pletten om gomasio te maken, intussen luisterend naar een Best Of-lp van Melanie en jointjes rokend en wodka - aam ka panna drinkend. Maar Safka en Schekeryk waren tijdens het boodschappen doen verliefd op elkaar geworden en hoewel ze beiden nog steeds in hun blootje door het huis liepen accepteerden ze geen vreemde handen of andere lichaamsdelen meer aan hun lijf. Ze kookten voor het gezelschap en deden het alleen nog met elkaar. Het liefst overigens terwijl de anderen toekeken en alleen nog maar konden zuchten bij de gedachte aan Safka’s sappige kutje, dat voordat de verliefdheid toesloeg alle mannen van het feest omklemd had. Vanaf dat moment zou ze de rest van haar leven alleen nog Schekeryk binnenlaten en met hem drie kinderen krijgen, een burgerlijk bestaan leiden totdat hij volkomen onverwacht op veertigjarige leeftijd aan een verwaarloosde verkoudheid zou overlijden.

Toen al het geld uitgegeven was, alle drugs opgerookt, alle drank opgedronken, het eten opegeten en iedereen uitgeneukt kwam het feest tot een natuurlijk einde. Bijna tegelijk ging iedereen weg en Saariaho bleef alleen achter in een totaal uitgewoond huis. Het kostte hem net zo lang als het feest had geduurd om zijn huis weer op orde te krijgen, maar het was een goede ontnuchteringstherapie.

Het gebeurde toen hij op maandagmorgen zijn bijstandscheque ging innen. Hij zag Kepler. Voordat hij van de verbazing bekomen was dat deze moordenaar nog steeds vrij rondliep was Kepler alweer verdwenen, en waar Saariaho ook zocht: hij vond hem die dag niet meer. Hij ging zelfs naar het huis waar hij en Biota het lijk van Muada gevonden hadden, maar dat huis stond nu leeg en in de tuin was een makelaarsbord geplaatst met de tekst ‘te koop’. Omdat hij zich opeens onveilig voelde, zijnde getuige en eerder slachtoffer van Kepler, die immers valse sporen naar hem uitgezet had, en bang was dat hij zich opnieuw of nog steeds in het vizier van Kepler bevond ging hij naar de politie. Ze waren niet erg gewillig in het geven van informatie over de zaak maar hij kwam wel te weten dat er niemand bestond met de naam Kepler, behalve dan de 17e eeuwse Duitse astronoom, en dat ze nog steeds op zoek waren naar de man die aan de door hem gegeven beschrijving voldeed. Ook hadden ze geen enkel spoor ontdekt van Cepheïda. Op welke naam het appartement van Cepheïda en het huis van Kepler stonden wilde de politie niet aan Saariaho vertellen. Ze boden aan om vaker met patrouillewagens door zijn straat te rijden maar dat wilde Saariaho niet. Hij moest er niet aan denken dat zijn huis door de politie extra in de gaten gehouden werd. Hij stelde zichzelf gerust met de gedachte dat Kepler niet wist waar hij woonde, niet eens dat hij in deze stad woonde.

Hoewel Mühlegg minder geraffineerd was dan Parvati of zelfs dan Biota had hij haar graag bij zich en al snel hielden ze zich exclusief met elkaar bezig. De afgelopen tijd had Saariaho tot het inzicht gebracht dat hij weliswaar voor eeuwig met zijn onbezorgde hedonistische levenswijze kon doorgaan, er nooit genoeg van zou krijgen, maar dat hij misschien wel meer in zijn mars had dan alleen te ontvangen; misschien had hij ook iets te bieden. Mühlegg begreep hem niet toen hij het ter sprake bracht.

“Je vrienden komen hier, ik ben hier, omdat je iets te bieden hebt: jezelf,” zei ze met haar zachte stem. “Je bent zoals je bent en zo is het goed.”

Doordat wat zij zei hem niet gelukkig maakte aangezien zijn ego hiermee immers gestreeld werd maar hem irriteerde, ergerde hem nog meer. Was het vanwege haar naïeve geneuzel? Was het omdat hij blijkbaar in de burgerlijke val van altijd-meer-willen trapte en hij er de laatste jaren van overtuigd was geraakt dat aan deze weg geen einde kwam en, eenmaal gekozen, onherroepelijk zou leiden tot ontevredenheid, zelfzucht en je ten koste van alles en iedereen willen verrijken? Was dat niet hoe hij altijd in het leven gestaan had, proberen het egoïsme te mijden en werd hem nu duidelijk dat de weg die hij gekozen had net zo egoïstisch bleek te zijn? Hoe was dat mogelijk? Hij kwam er niet uit en dat maakte hem onrustig. En impotent.

Met de blik van een kind wiens ballon net geknapt was keek Mühlegg naar zijn lid dat zich hoe ze zich ook inspande maar niet wilde oprichten.

“Je moet niet zo tobben,” zei ze terwijl ze opstond omdat de bel ging en zij zich bij hem zo thuis voelde dat ze meestal de deur openmaakte, “dat past niet bij jou. En trek je broek omhoog, we krijgen bezoek.”

Saariaho had zich ten onrechte niet ongerust gemaakt want enkele seconden later stond Kepler in zijn huiskamer. Geschrokken greep hij meteen een gietijzeren kandelaar die op de tafel voor hem stond.

“Het is niet wat je denkt,” zei Kepler terwijl hij zijn handen ter verdediging voor zich hield.

“Hoe weet je wat ik denk?” antwoordde Saariaho die inmiddels in de houding stond om te meppen. Mühlegg keek verbaasd het tafereel aan en besefte dat ze de man beter niet zomaar binnen had gelaten. Maar ze liet altijd iedereen zomaar binnen en niemand had er ooit iets van gezegd. Daar had ze nu spijt van hoewel ze niet wist waarom en hoe dit in de toekomst te vermijden. Want ze zag hier haar toekomst en verwachtte nog talloze malen die deur open te maken. Wist zij veel.

“Mühlegg, maak kennis met de man die me een moord in de schoenen heeft proberen te schuiven en naar wie nu elke politieagent in het land op zoek is.”

“Die over wie je verteld hebt?”

“Wat denk je, dat er nog anderen zijn die me uitleveren aan de politie?”

“Ik heb dat niet gedaan,” zei Kepler. “Ik weet niet eens hoe je heet.”

“Hoe kom je dan hier terecht?”

Kepler haalde zijn schouders op.

“Ik ben je gevolgd.”

“Hoor je dat, Mühlegg? Hij is me ook nog gevolgd. Hij maakt het nog erger voor zichzelf.”

“Laat de man zijn verhaal vertellen,” probeerde Mühlegg verstandig te zijn en nodigde hem uit om te gaan zitten; gebaarde Saariaho om zijn aanvallende houding te laten varen. Beiden gehoorzaamden. Ze stond verbaasd van haar kennelijke overtuigingskracht. Kepler begon te vertellen.

“Ik ben getrouwd met Eta Herzsprung. Je hebt haar misschien gezien toen je aan mijn deur stond en ze je op je gezicht sloeg.”

“Heeft zij dat gedaan? Ik dacht dat jij…”

“Nee. Ik opende de deur en jij begon over die luminal en voordat ik kon reageren stormde zij de waskamer uit en sloeg je knock out. Ik ben er toen meteen vandoor gegaan en heb haar niet meer gezien. Ze is niet meer thuis.”

“Misschien kun je nu mijn vraag beantwoorden: hoe zit het met die luminal?”

“Ik weet eerlijk gezegd niet wat je ermee bedoelt.”

“Vlak nadat ik aan je deur stond is je vrouw in de badkamer gevonden na een overdosis luminal…”

“Wat? Is ze…?”

“Nee, we hebben haar op tijd gevonden.”

“We? Was zij bij je?”

Hij knikte richting Mühlegg.

“Nee, zij niet. Een ander luminalslachtoffer van jou.”

“Bedoel je Muada? Leeft ze nog? Ik snap niet hoe zij aan die luminal kwam. Trouwens, hoe weet je dat? Wacht even, jij was degene van dat mysterieuze telefoontje.”

“Ja, dat was ik. Maar Muada is dood. Ik bedoel degene die je neukte voor Muada: Biota. Biota leeft nog.”

“Ken jij Biota? Zij is gek, maar dat zul je inmiddels zelf wel ondervonden hebben. Zij een luminalslachtoffer? Maar zij is dus niet dood?”

“Ik heb haar gered. Ik vond haar met een doosje luminal in de hand maar was net op tijd.”

“Nu je het zegt, ik heb haar eens een doosje gegeven. Ze was gestopt met haar antipsychotica en ik dacht dat dat haar rustiger zou maken. Ik ben apotheker van beroep, dus ik weet wel iets van medicijnen. Ik had dat doosje trouwens van… Mijn god, Eta. Zij.”

Hij begroef zijn gezicht in zijn handen.

“Ik ga een fles wijn opentrekken,” zei Mühlegg. Ze verdween naar de keuken en kwam even later terug met een fles rioja, een kurkentrekker en drie glazen.

“Eta heeft ontdekt dat ik met Muada omging. Zij heeft Muada vermoord!”

“Je ging ook met Biota om.”

Hij knikte.

“Maar op haar is geen enkel peil te trekken. Gekker dan een deur. Ik heb het met haar uitgemaakt toen ik Muada leerde kennen.”

“Dus je houdt je niet bepaald aan de gelofte van huwelijkstrouw?”

“Nee, daarvoor moet je wel gek zijn, met al het lekkers overal. Maar ik had daar deze stad voor uitgekozen, zodat Eta er niet mee geconfronteerd zou worden. Als zij ontdekt heeft dat ik er hier een tweede huis en andere vrouwen op na hield kan ze op een wraakmissie uit zijn.”

“Maar dat betekent dat Biota direct gevaar loopt.”

“Zij niet alleen.”

Terwijl Mühlegg de fles ontkurkte en de glazen vulde pakte Saariaho de telefoon en belde Sint Willibrord en vroeg hun als een mediterrane vrouw van rond de…? Saariaho keek Kepler vragend aan.

“Dertig. Ze is dertig en Spaans.”

“… een Spaanse vrouw van dertig vraagt naar Biota, moet u haar niet toelaten en meteen de politie bellen… Ja, ze heeft kwaad in de zin.”

Toen Saariaho had opgehangen gaf Mühlegg de twee mannen hun glas rioja. Ze proostten om de hele zaak nu voorgoed te beklinken en achter zich te laten en gedroegen zich toen de bel ging alsof ze nog nooit een misdaadfilm gezien hadden. Mühlegg trapte er voor de tweede keer die middag in en de mannen waren oprecht verbaasd toen Cepheïda oftewel Eta Herzsprung binnenstapte. In haar ene hand hield ze een pistool, dat ze op Keplers borst richtte, in de andere een neutraal witpapieren zak. Ze gebaarde Mühlegg achter haar rug vandaan te komen en zich bij de mannen te voegen.

“Dus jij bent de nieuwe scharrel van mijn man?” vroeg ze toen Mühlegg haar bang als een uit het nest gevallen vogeltje en trillend als een rietje tijdens een zuidwesterstorm passeerde.

“Ze hoort bij mij,” antwoordde Saariaho omdat hij zag dat Mühlegg geen woord kon uitbrengen. Eta Herzsprung keek Saariaho minachtend aan en haar stem klonk als een door corrosie aangetast scheepsanker toen ze zei: “Dus je bent zo’n type als mijn echtgenoot? In elk stadje een ander neukertje.”

“Ik ben niet getrouwd,” zei Saariaho droog.

“Hij heeft me gered,” stamelde Mühlegg.

“Ja, ja, zoals hij Biota en mij ook zogenaamd heeft gered. Zij was zo trots op hem. Maar kijk eens waar ze nu haar dagen slijt.”

“Hij heeft me echt gered. Ik was uit het internaat ontsnapt en Saariaho heeft me opgevangen. Door hem ben ik niet op het slechte pad terechtgekomen.”

“Als je dit het goede pad noemt, krijg ik wel een idee uit wat voor situatie hij je gehaald heeft,” smaalde Eta Herzsprung.

“Laat hen met rust. Je moet mij hebben.”

“O ja, inderdaad. Kijk wat ik nog in je la vond. Dat was je blijkbaar vergeten toen je het huis ontvluchtte.”

Ze gooide hem het papieren zakje in de schoot.

“Wat zit erin?” vroeg Mühlegg.

“Zijn manier om de vrouwtjes onder de duim te houden,” zei Saariaho.

“Dus je snapt het?” vroeg Eta Herzsprung en ze deed hoorbaar moeite haar sarcasme te bedwingen.

“Nee, eerlijk gezegd niet.”

“Doe eens een poging. Eens kijken of je de achting van Biota verdient.”

“Daar ga jij niet over.”

“Je hebt gelijk. Weet je, ik heb een avond met haar doorgebracht. Ik werd zo ongeveer verliefd op haar. Jij hebt haar gedumpt en ingeruild voor dit snolletje. Neem me niet kwalijk als ik niet jouw kant kies, maar je vanwege Biota een kans geef.”

“Ik ken Mühlegg al veel langer dan Biota.”

 “Je weet je kansen niet te benutten. Dat is jammer. Maar mij maakt het niet uit.”

“Ik snap er niks meer van, Saariaho,” zei Mühlegg. “Wie is nu de slechterik?”

“Dat is nu precies de uitspraak die ik ook aan hem wil ontlokken,” riep Eta Herzsprung uit.

Saariaho haalde zijn schouders op en begon een sigaret te rollen. Met de peuk tussen de lippen en de tafel afzoekend naar een aansteker of een doosje lucifers zei hij: “Wat maakt het uit wat ik ervan vind?”

“Jij bent de slimste van ons,” zei Mühlegg.

“Spreek voor jezelf,” antwoordde Kepler.

“Och, hij doet ook eindelijk weer eens zijn mond open,” smaalde Eta Herzsprung.

“De kwestie is dat ik hier als moordenaar word weggezet terwijl ik in werkelijkheid een slachtoffer ben.”

“Fraai slachtoffer ben jij, bigamistische bedrieger.”

“Je moet niet naar hen luisteren, Mühlegg. Ze liegen allebei dat ze barsten.”

“Hij heeft mij geprobeerd te vermoorden met luminal. Ik was dood geweest als Biota me niet gered had, dus ik ben het slachtoffer.”

“Ik heb hier helemaal niets mee te maken, dus nu hier zijn maakt van mij het onschuldigste slachtoffer.”

“Door jullie leugens tegen de politie heb ik op verdenking van moord in de gevangenis gezeten, dus we zijn blijkbaar allemaal slachtoffers. Nu de dader nog vinden. Of daders.”

“Hij daar, onze apotheker, heeft het gedaan.”

“Waarom zou ik? Muada was een lekker ding en nu is ze dood. Ik was nog lang niet uitgeneukt.”

“Feit is dat eerst Biota, daarna Muada, verder Eta hier en nog iemand die we niet kennen omdat de politie de identiteit niet bekend maakt, gevonden zijn met luminal. Biota en Eta zijn net op tijd gered, twee anderen zijn dood. En jij hebt als apotheker toegang tot luminal. Ik dacht trouwens dat je beleidsambtenaar was?”

“Ik ben een opgeleid apotheker die nu werkt als ambtenaar bij de gemeente. Dat kan toch? Maar je vergeet een ding: ik heb geen motief.”

“Je bent een onbeschofte hufter,” zei Mühlegg, “afgaand op wat je over die dode vrouw zei.”

“Prima, ik ben een onbeschofte hufter. Maar eentje zonder motief. Zij daar heeft motief, namelijk jaloezie, toegang tot het middel, namelijk mijn medicijnkast in haar badkamer, en gelegenheid zat.”

“Ik ben zelf vergiftigd! Biota heeft me gered!”

“Jou kennende heb je dat in scène gezet.”

“Maar Biota had Eta nog nooit gezien toen ze de luminal nam. In haar geval is er geen sprake van poging tot moord maar een mislukte zelfmoord. Laten we voor het gemak aannemen dat Eta haar stervende zwaan inderdaad in scène heeft gezet, blijven Muada en de Jane Doe over. Weet jij, Kepler, wie die onbekende kan zijn?”

“Dat kun je beter aan die gifmengster daar vragen.”

“Het zal wel weer zo’n blondje zijn. Dat wilde ik je nog vragen, Kepler, is het vanwege mijn zuidelijke hartstocht dat je van die blondjes uitzoekt?”

“Muada was een brunette,” zei Saariaho terwijl hij Eta Herzsprung aankeek. Ze leek oprecht verbaasd, alsof de theorie waaraan ze haar hele leven had opgehangen met een enkel woord onderuit geschoffeld werd. Saariaho’s gedachten gingen toen snel: ze wist werkelijk niet dat Muada geen blondine was, ze had Muada nooit gezien, het motief dat Kepler haar had toegevoegd klopte niet, Eta Herzsprung was niet de luminalmoordenaar. Zou er dan toch een privédetective in hem verborgen zitten? Moest hij nu zijn conclusie aan de anderen presenteren? Want de gevolgtrekking was ongetwijfeld dat Kepler het gedaan had. De oorspronkelijke hypothese van hem en Biota bleek dus toch waar te zijn.

“Hoe kom jij trouwens hier terecht, Eta?” vroeg Saariaho. Hij wilde eerst enkele onduidelijkheden verhelderd zien voordat hij Kepler opnieuw ging beschuldigen.

“Ik ben Kepler gevolgd.”

“Een soort zwaan kleef aan,” lachte Mühlegg.

“Ik heb er genoeg van,” mopperde Kepler, “ik kom hier niet verder.”

Hij stond op en verdween.

“Waarom kwam hij eigenlijk hierheen?” vroeg Eta Herzsprung.

“Om alle verdenking van zichzelf weg te nemen en op jou te richten.”

“Maar waarom komt hij dan bij jou? Waarom gaat hij daar niet mee naar de politie?”

“Goede vraag. Maar eerst iets anders. Ik heb de inrichting waar Biota zit gewaarschuwd tegen jou. Ik zal ze nu moeten waarschuwen tegen Kepler.”

​

 

VI. De Man Met Het Balkje Voor Zijn Ogen

 

 

De bel ging. Saariaho deed open.

“Je had me wel eens kunnen vertellen dat je verhuisd bent,” zei Mühlegg en omhelsde hem.

“Zullen we meteen gaan neuken of wil je eerst bijpraten?”

“Ik heb mijn leven veranderd.”

“Ben je gestopt met praten?”

“Ik heb mijn oude leven als uitvreter achter me gelaten en ben een eigen bedrijf begonnen. Dat die luminalmoorden van vorig jaar niet opgelost werden vond ik bijzonder frustrerend en omdat ik wel plezier had in het me voordoen als privédetective dacht ik: waarom niet. Dus ik ben van de drugs en drank af en verdien nu mijn eigen geld. Welkom op het kantoor van Saariaho, Privédetective.”

“Cool,” zei Mühlegg en trok haar kleren uit. Ze was hierheen gekomen om te neuken en wist dat de aanblik van het rossige pluis dat haar linkerbeen van haar rechterbeen scheidde haar onweerstaanbaar maakte. En inderdaad, Saariaho stribbelde wat tegen en had het over “serieus bedrijf” en “geen gelanterfanter meer” maar hij ging uiteindelijk voor de bijl als een bij bij het zien van een rode roos. Sinds Mühleggs verliefdheid op een sullige truckdriver met rood haar een half jaar eerder waardoor het plan in haar hoofd had postgevat van hem superrossige kinderen te krijgen met porseleinen huid en sproeten talrijker dan het aantal eilanden van Indonesië en ze hem achterna was gegaan, wat op een faliekante mislukking uitliep omdat de truckdriver niet was opgewassen tegen haar vrijpostigheid en in paniek vanwege haar vastberadenheid naar Oekraïne emigreerde, had Saariaho geen seks meer gehad, dus hij lustte er wel pap van. Het bijpraten kwam later terwijl op de achtergrond Lida Husik haar psychedelische dromerige popliedjes zong en ze hadden het voornamelijk over haar avonturen op de vrachtwagen. Zonder erg veel interesse luisterde Saariaho, zich meer concentrerend op haar zangerige stem dan op wat ze ermee zei. Na een tijdje kreeg Mühlegg in de gaten dat hij niet oplette en vroeg hem naar zijn nieuwe werk. Hij mompelde wat over het schaduwen van ontrouwe echtgenoten, het opsporen van ontvreemde juwelen, het achterhalen van gestolen auto’s en het terugbrengen van vermiste honden. Ze dacht dat hij geen zin had om te praten, dat hij gebukt ging onder zijn carrièrekeuze omdat hij niet de spannende opdrachten bleek te krijgen die hij van tevoren verwacht had, dat hij de wilde tijd van drugs, drank en seks miste en nu, na er weer even van geproefd te hebben, in een depressie dreigde weg te zinken, en ze probeerde hem op te vrolijken door de luminalmoorden ter sprake te brengen, maar op het moment dat ze erover begon bedacht ze dat juist dit onderwerp misschien wel een averechts effect op zijn gemoed kon hebben. Het was echter te laat, het woord ‘luminal’ was gevallen. Haar vrees was onterecht geweest want Saariaho veerde op.

“Ik heb ontdekt wie de andere luminaldode was. Ik kwam in een kroeg een politieagent tegen die ik eerder had gesproken in verband met de zaak. Hij was in burger, privé, en zat gewoon een biertje te drinken en ik ging naast hem zitten en we raakten aan de praat en toen liet hij zich ontvallen dat de vrouw die ze gevonden hadden terwijl ik in de gevangenis zat een bekende onderneemster was. Ik ben toen in de archieven van de krant gedoken en vond haar naam. Omdat de zaak me niet losliet heb ik contact met haar omgeving gezocht, familie, vrienden, personeel. De vrouw bleek depressief te zijn omdat haar bedrijf op de rand van faillissement zweefde. Dat was dus een duidelijke zelfmoord. Ik kon geen enkele connectie vinden met Kepler.”

“Dus?”

“Ik heb met mijn dealer gesproken. Hij bleek een grote voorraad luminal te hebben gehad die was buitgemaakt bij een overval op een apotheek. Hij had een doosje verkocht aan de onderneemster. De nachtwaker van haar bedrijf had hen met elkaar in contact gebracht. Hij had een aantal doosjes verkocht aan iemand die verdacht veel leek op Kepler, bleek toen ik hem beschreef.”

“Dus er is helemaal geen sprake van een luminalseriemoordenaar?”

“Nee. Als we er van uitgaan dat Eta Herzsprung haar zelfmoordpoging inderdaad in scène heeft gezet blijft alleen de dood van Muada een raadsel. Een raadsel waar, dat moet gezegd worden, Kepler mogelijk bij betrokken is.”

“Ben je Kepler nog eens tegengekomen?”

“Nee, en Eta Herzsprung ook niet.”

“Biota?”

“Toen ze uit de inrichting ontslagen werd is ook zij spoorloos verdwenen.”

“Arme vent.”

“Nee, dat is niet erg. Ik vond haar geweldig maar ik ben bang dat ze me alleen maar gedoe zou bezorgen.”

“Zeg je dat ook over mij?”

“Jij bezorgt me geen gedoe. Hoewel je wel de neiging hebt me uit te putten, maar dan op een positieve manier.”

“Dat vind ik inderdaad een leuke activiteit,” zei ze en voegde de daad bij het woord.

De volgende ochtend ging Mühlegg ontbijt halen omdat er helemaal geen eten in Saariaho’s huis was. Een herhaling van Biota’s eerste ochtend in zijn huis. Hij miste haar. Haar heimelijke glimlach toen ze hem zag liggen en dacht dat hij sliep; haar dankbaarheid omdat hij zich over haar ontfermd had; haar onhandigheid bij het maken van het ontbijt; de vanzelfsprekendheid dat zij er was. Hij miste haar zo erg dat hij Mühlegg na het zwijgzame ontbijt wegstuurde, waar ze nogal verbolgen over was. Pas laat in de middag pakte hij de krant op die ze had meegebracht en die de hele tijd onaangeroerd op tafel had gelegen, sloeg hem open en zag een foto van een man met handboeien die tussen twee geüniformeerde agenten in liep. De kop las: ‘Verdachte van gifmoord op echtgenote gearresteerd.’ Ondanks de balk voor de ogen zag hij meteen dat het Kepler was.

​

​

​

​

​

​

​

​

 

 

 

​

​

​

​

​

​

​

​

​

 

​

​

bottom of page