top of page

DRIE ULTRAKORTE VERHALEN

​

In november 2015 schreef Nederland Leest een schrijfwedstrijd uit met als enige restrictie dat het maximaal 400 woorden mocht bevatten. Er mocht maar 1 verhaaltje ingestuurd worden. Ik schreef er verschillende en leverde uiteindelijk De Avondkluizenaar in. Sommige andere van deze verhaaltjes vonden hun plek in het langere verhaal De Prijsuitreiking.

Het eerste verhaaltje, Eva, is op 6 en 7 februari 2017 geschreven voor de NPO boekenweekschrijfwedstrijd 2017 met als thema 'Verboden Vruchten'. Het maximum aantal woorden hier was 500.

​

​

​

​

​

​

EVA

​

 

Elke week koop ik vrijwel al mijn eten op de versmarkt, die op zaterdag een beetje verscholen in een steegje parallel aan de voornaamste winkelstraat in het centrum plaatsvindt. Ik ga meestal vlak voordat opgebroken wordt, dan is het assortiment weliswaar niet meer zo groot maar zijn de prijzen wel flink gedaald. Ook vandaag heb ik weer een voorraad voor de hele week ingeslagen: brood, pindakaas, rijst, pompoen, andijvie en sterappels.

Bij de fruitkraam staat een vrouw te twijfelen tussen een tros bananen en een netje mandarijntjes.

“Waarom koop je niet beide?” vraag ik.

Ze kijkt me aan en begint te glimlachen.

“Inderdaad, waarom niet?” antwoordt ze. Ze stelt zich voor als Eva.

Samen lopen we verder naar de kraam met zuivel, waar ze grasboter en karnemelk koopt. Ik neem intussen van het bord waarop gratis blokjes kaas aangeboden worden een stukje schapenkaas. Wanneer we verder lopen bied ik haar een appel aan, maar ze schudt haar hoofd.

“Daar ben ik allergisch voor.”

Ik begin te lachen.

“Daar is niets grappigs aan,” reageert ze nogal verontwaardigd. “Ik vind appels namelijk lekker.”

“Wat zou de mens hier op aarde gelukkig zijn, zonder de last van erfzonde, als jouw Bijbelse naamgenote ook allergisch was geweest voor appels.”

“Om ergens allergisch voor te zijn moet je het al een keer eerder hebben gehad,” zegt ze serieus. “Maar, dat buiten beschouwing latend, de mensheid zou dan niet bestaan.”

“Hoezo niet?”

“Voordat Adam en Eva een hap uit de appel van de boom van de kennis van goed en kwaad namen liepen ze een beetje in hun blootje door het Paradijs onbewust de eeuwigheid door te brengen en kenden het verschil niet tussen goed en kwaad. Met andere woorden: vóór die hap uit de appel hadden ze geen zelfbewustzijn en konden dus niet zondigen. En als ze niet gezondigd hadden zouden ze als onbewuste wezens eeuwig in het Paradijs zijn gebleven.”

“Dat wil toch niet zeggen dat de mensheid niet zou bestaan, alleen dat die dan niet op aarde maar in het Paradijs zou leven?”

“Zelfbewustzijn en onderscheid kunnen maken tussen wat goed is en wat fout is de essentie van het mens-zijn, maar wel het directe gevolg van het eten van de appel.”

“Onderscheid maken is toch simpelweg een gegeven vanaf het moment dat de mens in twee is gedeeld, in Adam en Eva?”

“Wanneer God de mens verbiedt te eten van de boom is deze nog niet gesplitst in man en vrouw. Je kunt dus onderscheid maken zonder zelfbewustzijn, het gaat eraan vooraf, en het gaat vooraf aan het verschil kennen tussen goed en kwaad. Zelfbewustzijn is de oerzonde maar tegelijkertijd de essentie van het mens-zijn.”

“Dus zonder erfzonde bestaat de mens niet,” concludeer ik.

“Het Bijbelverhaal beschrijft de geboorte van de mensheid. Wat niet bestaat is de erfzonde.”

We komen op een kruispunt; ik moet linksaf en zij gaat rechtdoor. Als we afscheid nemen zegt ze: “De verboden vrucht was geen appel, maar een granaatappel. Daar ben ik niet allergisch voor.”

​

​

​

​

​

​

​

​

ZIJ PEEP MIJ

 

 

 

Zij pijpte mij. Zij peep mij. Voor mijn gevoel is het namelijk een sterk werkwoord. Het zou een sterk werkwoord moeten zijn. Zeker zoals zij te werk ging. Bovendien heet ik Tom en was zij op die manier dus ‘peeping Tom’. En ik ‘a peeping Tom’, want ik keek toe. Dat is geen vergezochte woordgrap want we waren in Londen. Waarom ze me helemaal naar Engeland meegenomen had om me te pijpen was me niet duidelijk. In Nederland had ze mij nooit gepijpt, laat staan gepeept. Misschien was het de andere lucht. Hingen er andere feromonen en stofjes in de Londense lucht.

Toen ze klaar was omdat ik klaarkwam veegde ze haar lippen af en zei: “Zo, dat hebben we gehad.” Alsof het een voorwaarde was geweest om verder te kunnen gaan. Niet van mijn kant, ik had tegen haar zelfs nooit gezinspeeld op welke seksuele handeling ook. Ze had het blijkbaar in haar eigen hoofd geplant. En daarna een trip met mij naar Londen gepland. Ik had haar niet gevraagd wat we er zouden gaan doen en vroeg me nu af of ze zou hebben geantwoord dat ze mij alleen in Londen zou kunnen pijpen.

“Ik wil naar de Tate,” zei ze terwijl ik mijn broek omhoog trok.

“De oude of de nieuwe?”

“Allebei. Er gaat een boot over de Theems van de ene naar de andere en terug. We hoeven de Millennium Bridge maar over te steken en we zijn bij de nieuwe.”

Op het bankje voor William Turners schilderij Rain, Steam and Speed – The Great Western Railway in Tate Britain ging ze op mijn schoot zitten en onopgemerkt door publiek en suppoost neukten we. Dat is voor mijn gevoel terecht een zwak werkwoord want ‘noken’ klinkt nergens naar. Om de symmetrie er een beetje in te houden zei ik toen we waren klaargekomen: “Zo, dat hebben we gehad.”

Ze werd kwaad en gilde met overslaande stem waar ik de grofheid vandaan haalde om na een heilige daad zoiets te zeggen. Volgens haar was ‘neuken’ dus wel degelijk een sterk werkwoord. Wellicht noemde ze het in zichzelf ‘gemeenschap hebben’ en dan had ze gelijk. De rest van ons weekendje Londen zei ze geen woord meer tegen me en toen we eenmaal terug in Nederland waren en bij Schiphol op de trein stapten ging ze in een andere coupé zitten. Eén uitglijder was genoeg geweest om haar definitief uit mijn leven te zien verdwijnen. Ik werd nooit meer gepeept.

​

​

​

​

​

 

DE AVONDKLUIZENAAR

 

 

 

Overdag gaat hij naar zijn werk, is daar een plezierige collega die voor iedereen een vriendelijk woordje paraat heeft en grapjes maakt die nooit onbetamelijk zijn. In de namiddag doet hij op weg van werk naar huis zijn boodschappen en knoopt daar vaak een kort vriendelijk gesprekje aan met eender welke cassière, die allemaal blij zijn met dat beetje persoonlijke aandacht ook al hebben ze het rond die tijd altijd erg druk. Zelfs onder de gehaaste wachtenden in de rij achter hem valt nooit een onvertogen woord over het korte oponthoud.

Thuis gekomen bereidt hij een eenvoudig maal, eet het op en doet de afwas. Daarna sluit hij de rolluiken en bevindt zich vervolgens in een onneembare vesting. Hij gaat niet zoals het konijn bij Kafka buiten op straat op de uitkijk staan om zich ervan te vergewissen of hij werkelijk een onneembare vesting heeft opgetrokken, noch om heimelijk complimenten van opmerkzame voorbijgangers in ontvangst te nemen, hij zit binnen. Alleen. Eenzaam. Met alleen muziek, bij voorkeur een van de Bach-zonen. Als de bel gaat doet hij niet open. Als de telefoon gaat neemt hij niet op. Hij zit daar onder een schamel lampje, dat net genoeg licht geeft om niet per ongeluk zijn glas wijn om te stoten, helemaal niets te doen totdat hij naar bed gaat.

Op aandringen van zijn vriendin, die hij alleen in het weekend ziet en die zijn avondlijk gedrag bizar vindt, laat hij zich onderzoeken door een therapeut die zich gespecialiseerd heeft in persoonlijkheidsstoornissen, maar deze kan niets afwijkends vinden en verklaart hem na een paar sessies volkomen gezond. Zelf kan hij zijn gedrag ook niet verklaren want hij meent niet paranoïde te zijn en ook niet angstig, laat staan mensenschuw. Zo zit hij nu eenmaal in elkaar, probeert hij zijn vriendin te geruststellen. Maar zij is niet tevreden met het antwoord en verlangt enkele avonden contact met hem. Wanneer hij hier geen gehoor aan wil geven eist ze hem ’s avonds te zien. Zonder resultaat. Vanaf dan komt ze elke avond langs en belt bij hem aan. Hij weet dat zij het is maar hij verroert zich niet. Er zit voor haar niets anders op dan zich ermee tevreden te stellen om alleen tijdens de weekends overdag samen met hem te kunnen zijn. Omdat ze verliefd is en hij zo’n prettig gezelschap schikt ze zich in haar lot.

bottom of page